Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1557

Zaaknummer

R. 3478/10.115

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. Optreden van een advocaat in hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline staat als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle. Geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die onderbouwen dat verweerder geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 januari 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is op 14 juli 2010 ontvangen door de Raad.

1.2 Bij beslissing van 26 juli 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk althans kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 28 juli 2010.

1.3 Bij brief van 2 augustus 2010 heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissingen.

1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 20 december 2010. Ter zitting is niemand verschenen

 

2. DE KLACHT EN HET VERZET

Verweerder maakte deel uit van de kamer van het Hof van Discipline die de klacht van klager tegen mr. P., eveneens lid van het Hof van Discipline, behandelde. Klager is van mening dat verweerder zich bij de behandeling van de zaak schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid en klassenjustitie.

 

De gronden van het verzet

Klager heeft voor zijn verzet als grond aangevoerd dat de beslissing van de  plaatsvervangend voorzitter niet alleen feitelijke grondslag ontbeert maar zelfs in strijd is met de feiten.

 

3. VERWEER

 Verweerder heeft gesteld dat het optreden van een lid van de Raad van Discipline of van het Hof van Discipline als zodanig niet onder tuchtrechtelijke

 controle staat, tenzij de advocaat bij de uitoefening van deze functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat hij geacht

 moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Naar de mening van

 verweerder heeft klager geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die onderbouwen dat er van een zodanige situatie sprake zou zijn.

 

4. BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1. De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit heeft weergegeven onder nummer 2 van de bestreden beslissing.

4.2.  In het verzet heeft klager geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot een andere beoordeling van de onderdelen van de klacht dan de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Ook in het verzet heeft klager zijn verwijten en bezwaren niet dan wel onvoldoende onderbouwd.

De Raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht van de plaatsvervangend voorzitter en maakt zijn oordeel tot het zijne.

 

5. BESLISSING

 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. P.S. Kamminga en mr. J.C. van den Dries, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2011.

 

 

griffier voorzitter