Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-02-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1657
Zaaknummer
10-171
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting en in de zittingzaal bezwaar gemaakt dat klager een baret droeg, omdat hij er van uitging dat sprake was van een religieuze uiting, niet wetend dat een baret volgens de geldende regelgeving deel uitmaakt van het advocatenkostuum. Het enkele feit dát verweerder bezwaar maakte op zichzelf niet onbetamelijk. De manier waarop dat gebeurde niet komen vast te staan. Niet gebleken dat dit op grievende wijze is geschied. Klacht ongegrond.
Uitspraak
10-171
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief d.d. 19 november 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
klager,
advocaat te [plaats],
tegen:
verweerder,
advocaat te [plaats],
1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 7 februari 2011, waar verschenen is klager en verweerder met zijn advocaat mr. [X].
De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.J. Blaisse, voorzitter, en mrs. J.R.O. Dantuma, P.R.M.
Noppen, G.E.J Kornet en H.J.P. Robers, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.S. van den Berg als griffier.
2. De klacht, zoals door de deken geformuleerd, luidt als volgt: verweerder heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt door (op ongepaste wijze) bezwaar te maken tegen het dragen van een baret in de rechtszaal.
3. De raad gaat uit van de volgende gegevens. De zitting waar klager met baret verscheen betrof een mondelinge behandeling in een echtscheidingszaak, waar partijen niet verschenen waren, maar alleen klager en verweerder als hun advocaten. Toen klager kort voor de zitting zijn baret opzette, heeft verweerder daartegen bezwaar gemaakt, omdat hij ervan uit ging dat sprake was van een religieuze uiting. Klager heeft de baret niet afgezet en ter zitting heeft verweerder zijn bezwaar herhaald. De rechter heeft het bezwaar van verweerder niet gehonoreerd en klager is de baret blijven dragen.
4. Klager heeft toegelicht dat de, door hem als denigrerende ervaren, wijze waarop verweerder bezwaar maakte tegen het dragen van de baret, zowel voorafgaand aan de zitting, als in de zittingzaal, waarbij klager wees op (vermeende) religieuze motieven, alsmede het niet dadelijk opvolgen van de suggestie van de deken om excuses te maken, voor hem grond zijn geweest om de klacht door te zetten en de later door verweerder toch nog gemaakte excuses als tardief en niet welgemeend te passeren.
Verweerder heeft gesteld dat het niet zijn bedoeling is geweest om klager te kwetsen en evenmin heeft hij zich grievend willen uitlaten. Hij heeft het door klager gedragen hoofddeksel niet herkend als een baret. Verweerder heeft voorts verklaard dat hij niet wist dat een baret volgens geldende regelgeving deel uitmaakt van het advocatenkostuum. Verweerder spreekt zelf van een lacune in zijn kennis van de regelgeving. Nadat hij in de gelegenheid was gesteld om zijn visie op de gebeurtenissen aan de deken te geven, heeft hij klager zijn excuses aangeboden.
5. De raad beoordeelt de klacht als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder tot tweemaal toe, op de gang kort voor de zitting en tijdens de zitting tegen de rechter, bezwaar heeft gemaakt tegen het door klager gedragen hoofddeksel. Dat staat dus vast.
Partijen verschillen van mening over wat er in dat verband precies is besproken en over de toon waarop dat is gebeurd. Dat staat dus niet vast. Daarmee kan ook niet vastgesteld worden of de wijze waarop verweerder het dragen van een baret door klager in of buiten de rechtszaal aan de orde heeft gesteld op grievende wijze is geschied. De raad is van oordeel dat het enkele feit dát verweerder bezwaar heeft gemaakt, onvoldoende is voor de conclusie dat het handelen van verweerder onbetamelijk is. Dat zou anders kunnen zijn indien verweerder de opzet zou hebben gehad om klager te kwetsen. Dat is gesteld noch gebleken. Gelet op het feit dat het dragen van een baret heden ten dage zeldzaam is, levert de onwetendheid als zodanig geen tuchtrechtelijk verwijt op.
De reactie van verweerder zoals deze blijkt uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is onhandig en ongelukkig. Verweerder heeft dat ingezien en zijn excuses aangeboden. Van een tuchtrechtelijk verwijt is geen sprake.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
De klacht van klager tegen verweerder is ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter