Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2003

Zaaknummer

R. 3779/11.181

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Vaststaat dat de advocaat klaagster heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging en dat klaagster ermee heeft ingestemd dat de advocaat haar op betalende basis terzake zou bijstaan

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. De advocaat heeft aangegeven na de klachtprocedure een begrotingsprocedure aanhangig te zullen maken.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een vordering tot vergoeding van schade. Een dergelijke vordering kan alleen aanhangig worden gemaakt bij de civiele rechter.

Uitspraak

 

Verloop van de procedure

1 Bij e-mail bericht van 12 december 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is het dossier op 17 augustus 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

 

Inhoud van de klacht

2 Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a. klaagster niet heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging;

b. zijn toezegging, dat de voormalige echtgenoot van klaagster al verweerders kosten zou betalen, niet is nagekomen;

c. zonder overleg met klaagster beslissingen heeft genomen met betrekking tot de behandeling van de zaak;

d. in strijd met de wensen van klaagster zijn medewerking heeft verleend aan een mediationprocedure, terwijl verweerder de rechtbank niet heeft geïnformeerd over het standpunt van klaagster  dat zij dat niet wenste, hetgeen de voortgang heeft vertraagd;

e. niets heeft gedaan ter opheffing van een achterstand in de alimentatiebetaling van € 2.000,00, waarvan verweerder het bestaan ten onrechte ontkende;

f. aanspraak maakt op betaling van een achterstallige declaratie van

€ 10.000,00;

g. door zijn handelen klaagster schade heeft berokkend.

 

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Verweerder heeft belangen van klaagster behartigd in het kader van een echtscheidingsprocedure.

- Bij brief van 28 oktober 2009 heeft verweerder klaagster, voor zover in deze relevant, geschreven:

“..

Ter aanvulling op de opdrachtbevestiging bevestig ik dat wij op 27 oktober jl. de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp door middel van een toevoeging hebben besproken. Omdat ik niet op basis van toevoegingen werk, heb ik u aangeboden om u door te verwijzen naar een andere advocaat. U meent echter dat u niet voor een toevoeging in aanmerking komt en u wilt in elk geval door mij worden bijgestaan. Wij hebben daarom afgesproken dat ik hier verder geen onderzoek naar zal (laten) doen.

..”

- Bij beslissing van 5 juli 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage zijn partijen verwezen naar een voor hen bekende mediator om te trachten hun geschil ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling door middel van mediation tot een oplossing te brengen.

 

Beoordeling van de klacht

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen. Verweerder heeft bij brief van 28 oktober 2009 aan klaagster bevestigd dat hij haar niet op basis van een toevoeging zal bijstaan en ook niet nader zal onderzoeken of klaagster hiervoor in aanmerking komt. Verweerder heeft verder onweersproken gesteld dat klaagster deze bevestiging op 2 november 2009 voor akkoord heeft getekend. Gelet op het vorenstaande moet worden vastgesteld dat verweerder klaagster heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging en dat klaagster ermee heeft ingestemd dat verweerder haar op betalende basis terzake zou bijstaan

Ten aanzien van de klachtonderdelen b tot en met d

4.2 Op basis van de tegenstrijdige stellingen kan niet worden vastgesteld dat verweerder in strijd met de wensen van klaagster de zaak heeft behandeld, nu schriftelijke stukken op dit punt ontbreken. Evenmin is gebleken dat verweerder klaagster heeft toegezegd dat haar voormalige echtgenoot haar advocaatkosten zou betalen. Blijkens de beschikking van 5 juli 2010 is ter gelegenheid van de zitting in aanwezigheid van klaagster overeenstemming bereikt over het feit dat het geschil ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling door middel van mediation tot een oplossing zou worden gebracht. Mede gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verweerder met betrekking tot de mediation in strijd met de daarover met klaagster gemaakte afspraken zou hebben gehandeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.3 Op basis van de verklaringen over en weer kan de juistheid van dit klachtonderdeel evenmin worden vastgesteld, nu stukken, waaruit de juistheid van klaagsters stelling blijkt, ontbreken. Klaagster heeft dit klachtonderdeel derhalve onvoldoende toegelicht.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

4.4 De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Verweerder heeft aangegeven na de klachtprocedure een begrotingsprocedure aanhangig te zullen maken.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

4.5 De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een vordering tot vergoeding van schade. Zo’n vordering kan alleen aanhangig worden gemaakt bij de civiele rechter.

4.6  Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met g als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

 

Beslissende

wijst de klachtonderdelen a tot en met g als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 26 augustus 2011.

 

Plv. Voorzitter   

 

 

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.