Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-03-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1423
Zaaknummer
10-370A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht wegens overbeslag en weigering om beslagen op te heffen. In verzet geen nieuwe argumenten aangevoerd. Verzet ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 7 maart 2011
in de zaak 10-370A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
klaagster
tegen:
mevrouw mr.
v e r w e er st e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 7 oktober 2010, door de raad ontvangen op 8 oktober 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. Bij beslissing van 18 oktober 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 19 oktober 2010 aan partijen is verzonden.
1.3. Bij brief van 29 oktober 2010, door de raad per fax en brief ontvangen op 29 oktober 2010 respectievelijk 1 november 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 14 december 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. De raad heeft kennisgenomen van:
de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
het verzetschrift van klaagster; en
diverse correspondentie van de zijde van klaagster op de inventarislijst genummerd als 15 en 16.
2. Klacht; verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet door overbeslag te doen leggen en door te weigeren ten onrechte gelegde of geen doel treffende beslagen op te heffen.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte als
kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Klaagster heeft geen andere gronden aangevoerd voor haar verzet dan de argumenten die zij aan haar oorspronkelijke klacht jegens verweerster ten grondslag heeft gelegd.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klaagster was in een geschil verwikkeld met de cliënte van verweerster. Verweerster heeft ten behoeve van haar cliënte conservatoir beslag laten leggen op enkele panden in Amsterdam, in eigendom toebehorend aan klaagster. Ten aanzien van één van de panden is na de beslaglegging een recht van hypotheek, waarvan de akte dateert van voor de beslaglegging, in de kadastrale registers ingeschreven. Klaagster heeft (de cliënte van) verweerster verzocht het beslag op dit pand op te heffen aangezien de hoogte van de aflossing van de lening ten behoeve waarvan het recht van hypotheek was gevestigd de koopsom van het pand overtrof en klaagster het pand wilde leveren aan de koper ervan. Tussen klaagster en (de cliënte van) verweerster bestond onenigheid over het effect van de inschrijving van het recht van hypotheek na de beslaglegging.
3.3 De nieuwe advocaat van klaagster heeft bij brief van 20 juli 2010 de cliënte van verweerster gesommeerd tot doorhaling van het betreffende beslag, waarbij een opheffingskortgeding in het vooruitzicht werd gesteld indien zulks zou uitblijven. Partijen zijn enige tijd later tot een vergelijk gekomen, waarvan opheffing van de beslagen deel uitmaakte.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van het handelen van verweerster de juiste maatstaf heeft toegepast.
4.2 Van belang is dat de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. In dergelijke gevallen is de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf van toepassing, inhoudende dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (i) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (ii) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.3 Indien het handelen van verweerster aan de hiervoor beschreven maatstaf wordt getoetst, komt de raad tot het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt treft aangezien klaagster in het klaagschrift, het verzetschrift noch anderszins feiten heeft aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat verweerster de haar toekomende beleidsvrijheid zou hebben misbruikt. De hiervoor beschreven grenzen zijn door verweerster aldus niet overschreden.
4.4 Voorts heeft de voorzitter terecht overwogen dat het oordeel over de (on)rechtmatigheid van de gelegde beslagen aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter is.
4.5 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet kunnen slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. Nu het verzet van klaagster overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is het verzet ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. B.E. van der Molen, mr. M.W. Schüller, mr. M.J.G.H. Verviers, mr. M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. D.K. Baas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 7 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster;
- verweerster;
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam; en
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.