Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-09-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2059
Zaaknummer
11-86
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij.
Inhoudsindicatie
Klacht wegens een brief die verweerder heeft gestuurd aan de deskundige. Geklaagd wordt dat de brief aan de deskundige grievend en tendentieus zou zijn. Verweerder zou de deskundige op onoirbare wijze hebben beïnvloed.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond. Bewoordingen niet grievend. Niet gebleken dat verweerder de deskundige op onoirbare wijze heeft beïnvloed.
Uitspraak
11-86
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
[ ]
wonende te [ ]
hierna te noemen: klager
tegen
mr. [ ]
advocaat te [ ]
hierna te noemen: verweerder
1. Op 11 april 2011 heeft klager door tussenkomst van zijn advocaat, mr. X een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht is door mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, onderzocht. Na afronding van het onderzoek is de klacht bij brief van 15 augustus 2011 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. De brief van de Deken is op 15 augustus 2011 bij de Raad binnengekomen.
2. De klacht is door de Deken als volgt samengevat.
Klager verwijt verweerder handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt door:
a. zich zowel qua inhoud als qua toonzetting op ongepaste wijze te uiten jegens de deskundige;
b. middels het betoog de deskundige op onoirbare wijze te beïnvloeden;
c. de tendentieuze en nodeloos grievende kwalificatie ‘aansprakelijkheidskastelen’ te gebruiken.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat hij is opgetreden als advocaat van de wederpartij en dat hij niet de grenzen van de vrijheid die hij in die hoedanigheid heeft, heeft overschreden. De hem verweten mededelingen in de brief van 5 april 2011 vormen volgens verweerder een gepaste reactie op het gestelde door de wederpartij en zijn geenszins een onoirbare beïnvloeding van de deskundige. Verweerder stelt door zijn handelwijze ruim binnen de kaders van art. 198 Rv te zijn gebleven. Tot slot voert verweerder aan nooit de bedoeling te hebben gehad de wederpartij onnodig grievend te bejegenen, hetgeen ook voor de persoon van klager geldt. Verder voert verweerder aan dat het zijn cliënte gegeven moet zijn om op adequate wijze verweer te voeren. Met de gebruikte kwalificatie heeft verweerder slechts aan willen geven dat veelal een zaak wordt ‘gebouwd’ op een fundament waarvan de maker van dat fundament zelf stelt dat het fundament het ‘gebouw’ (de zaak) niet kan dragen.
4. De klacht heeft de volgende achtergrond.
Klager is in dienst geweest van een verffabriek. Klager stelt dat hij lijdt aan een beroepsziekte die is ontstaan als gevolg van een blootstelling aan neurotoxische stoffen tijdens zijn werk. Klager heeft zijn ex-werkgever aansprakelijk gesteld. Verweerder staat de aansprakelijkheidsverzekeraar bij.
In de procedure die werd gevoerd bij het gerechtshof in [ ], is een deskundige benoemd. Omdat het hof de rapportage van deze deskundige niet volledig vond, werd de deskundige door het hof opgedragen om een aanvullend schriftelijk bericht uit te brengen. Vervolgens heeft klager zelf een andere deskundige ingeschakeld. Diens rapportage is door de advocaat van klager bij brief van 4 april 2011 naar de eerste deskundige gezonden ten behoeve van diens aanvullende rapportage. Bij brief van 5 april 2011 heeft verweerder zich namens de aansprakelijkheids-verzekeraar gewend tot de deskundige. De inhoud van deze brief is aanleiding voor de klacht.
5. De voorzitter is van mening dat op de klacht met toepassing van art 46 g Advocatenwet kan worden beslist.
6. Bij de beoordeling van de klacht is van belang dat verweerder is opgetreden als advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof en de Raden van Discipline dient in een dergelijk geval voorop te worden gesteld dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot tenzij daarbij de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
7. Klachtonderdeel a.
Tegen de achtergrond van hetgeen onder 6. is overwogen, is niet gebleken dat verweerder de hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan, dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich in zijn brief van 5 april 2011 qua inhoud of qua toonzetting op ongepaste wijze zou hebben geuit.
8. Klachtonderdeel b.
Verweerder heeft in zijn brief aan de deskundige het standpunt dat zijn cliënt in de procedure had ingenomen, verwoord. Niet gebleken is dat verweerder middels zijn betoog de deskundige op onoirbare wijze heeft beïnvloed.
9. Klachtonderdeel c.
De betekenis die klager geeft aan de door verweerder in zijn brief gebruikte kwalificatie ‘aansprakelijkheidskastelen’ kan in redelijkheid niet afgeleid worden uit de context van de brief en de uitleg die verweerder hieraan heeft gegeven. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat zijn uitlatingen grievend zijn bedoeld en gelet op de algemene bewoordingen die verweerder in zijn brief heeft gebruikt, had klager dit in redelijkheid ook niet anders kunnen begrijpen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 12 september 2011 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem en in afschrift verzonden op september 2011.
Voorzitter