Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2223

Zaaknummer

11-108

Inhoudsindicatie

Klagers verwijten advocaat wederpartij dat hij hen een sommatiebrief met aanzegging van incassomaatregelen heeft gestuurd terwijl er geen enkele aanleiding was te veronderstellen dat zij in gebreke zouden blijven met betalen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

11 – 108

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

 

inzake:

klager

klaagster

beiden wonende te [plaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

 

 

1. Bij brief d.d. 28 juli 2011 hebben klagers zich gewend tot de Zutphense deken met klachten over verweerder. De klachten zijn door en namens de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen, mr. A.P.J.M. de Bruyn, onderzocht. Bij brief van 21 september 2011 heeft de deken de klachten ter kennis van de Raad van Discipline gebracht. Deze brief met daarbij het dossier bestaande uit 7 stukken is bij de raad binnengekomen op 22 september 2011.

2. Verweerder is opgetreden als (opvolgend) advocaat van de wederpartij van klagers. Klagers verwijten verweerder dat hij hen als opvolgend advocaat van hun verhuurder een brief heeft gestuurd waarin werd gemeld dat zij de het bedrag van de kostenveroordeling, welk bedrag klagers de cliënt van verweerder op grond van het vonnis van de kantonrechter d.d. 28 maart 2011 verschuldigd waren, nog niet hadden betaald. In deze brief verzocht verweerder hen dit bedrag binnen 5 dagen te betalen bij gebreke waarvan hij namens zijn cliënt over zou gaan tot het nemen van executiemaatregelen. Klagers hebben deze brief ervaren als “stemmingmakerij” alsmede als “buitenproportioneel dreigen”. Verder verwijten zij verweerder dat hij niet heeft gereageerd op hun e-mails van 8 en 20 juli 2011.

3. De deken heeft klagers in zijn brief d.d. 8 augustus 2011 laten weten dat de door klagers geschetste gang van zaken naar het oordeel van de deken geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Klagers hebben de deken laten weten hun klachten te willen handhaven en de deken verzocht de klachten ter kennis van de raad te brengen.

4. In zijn brief aan de raad d.d. 21 september 2011 heeft de deken ex art. 46d lid 4 Advocatenwet meegedeeld dat hij de klacht kennelijk ongegrond acht. De redenen daarvoor zijn door de deken vermeld in zijn brief d.d. 8 augustus 2011 aan klagers.

5. Verweerder heeft verweer gevoerd. In zijn brief d.d. 17 augustus 2011 heeft hij aangegeven van zijn cliënt opdracht te hebben gekregen de proceskostenveroordeling te incasseren. Hij heeft klagers daartoe een brief geschreven en toen naar aanleiding van deze brief de proceskosten betaald zijn heeft hij op dit punt verder geen actie ondernomen. Hij stelt zich op het standpunt dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest en verzoekt de klachten ongegrond te verklaren.

6. Op de klachten kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

7. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de wederpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van die belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.

8. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak  niet gebleken. Het is niet ongebruikelijk dat een advocaat naar aanleiding van een uitspraak van de rechter een partij aanschrijft met het verzoek (met een aanzegging van incassomaatregelen bij het in gebreke blijven) de proceskosten te voldoen en dat past bij een juiste behartiging van de belangen waarvoor die advocaat staat. Dat klagers dit hebben ervaren als dreigend is op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klachten zijn kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 17 oktober 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 17 oktober 2011.

Mr. B.P.J.A.M. van der Pol

voorzitter