Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-09-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2091
Zaaknummer
R. 3791/11.193
Inhoudsindicatie
Het feit dat de deken in zijn brief van 6 april 2011 niet wat uitgebreider is geweest in het aangeven van de redenen waarom hij meende dat klaagsters verzoek - tot aanwijzing van een advocaat - niet in behandeling kon worden genomen, brengt niet met zich dat hij zijn taak als deken zou hebben verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zou hebben misdragen. De deken heeft zich evenmin schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Uitspraak
Verloop van de procedure
1 Bij brief van 8 mei 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Na de verwijzingsbeschikking van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 11 mei 2011 is het door de wet voorgeschreven onderzoek verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is op 12 september 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.
Inhoud van de klacht
2 Klaagster verwijt verweerder dat hij naar aanleiding van zijn brief van 6 april 2011 klaagster ongemotiveerd heeft uitgesloten van rechtsbijstand. Klaagster is van mening dat dit in strijd is met haar recht op een eerlijk proces.
De feiten
3 Uit de stukken blijkt het volgende:
- Bij e-mail bericht van 28 april 2009 heeft de stafjurist van verweerder klaagster, desgevraagd, de voorwaarden meegedeeld waaraan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat conform artikel 13 van de Advocatenwet moet voldoen.
- Klaagster heeft vervolgens een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend bij verweerder.
- Bij brief van 19 januari 2010 heeft verweerder het verzoek van klaagster afgewezen en aangegeven dat klaagster tegen de beschikking tot afwijzing van het verzoek beklag in kan stellen bij het Hof van Discipline.
- Bij brief van 9 september 2010 heeft verweerder het herhaald verzoek van klaagster om aanwijzing van een advocaat op basis van artikel 13 Advocatenwet niet in behandeling genomen.
- Klaagster heeft zich op 31 maart 2011 opnieuw tot verweerder gewend met het verzoek een (cassatie) advocaat aan te wijzen.
- De stafjurist van verweerder heeft namens verweerder bij brief van 6 april 2011 gereageerd en heeft aangegeven dat klaagsters verzoek niet in behandeling kon worden genomen, omdat de door klaagster omschreven kwesties geen zaken waren waarvoor klaagster een beroep kan doen op artikel 13 Advocatenwet. De stafjurist van verweerder heeft klaagster vervolgens verwezen naar de website van de Advocatenorde om zelf een advocaat te zoeken.
- Bij brief van 15 juli 2011 heeft klaagster (wederom) een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet bij verweerder ingediend.
- Bij afwezigheid van verweerder heeft de waarnemend deken, mr. S., op dit verzoek afwijzend beslist bij brief van 26 juli 2011. mr. S. heeft klaagster gewezen op de mogelijkheid van het doen van beklag bij het Hof van Discipline tegen de afwijzende beslissing.
Beoordeling van de klacht
4.1 De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. Wanneer de deken bij de vervulling van zijn functie zodanig heeft gehandeld dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2 Uit de stukken volgt dat de stafjurist van verweerder klaagster op 6 april 2011 onder meer heeft geschreven:
“De deken is echter van mening dat de door u in uw brief van 31 maart 2011 omschreven kwesties geen zaken betreffen waarvoor u een beroep kon doen op artikel 13 Advocatenwet. Om die reden kan de Deken uw verzoek niet in behandeling nemen.”
4.3 Klaagster heeft op voornoemde brief niet gereageerd en op 9 mei 2011 een klacht ingediend tegen verweerder.
4.4 Uit de overgelegde correspondentie kan worden afgeleid dat klaagster naar behoren is geïnformeerd over de voorwaarden waaronder verweerder een advocaat kan aanwijzen conform het bepaalde in artikel 13 Advocatenwet. Dat verweerder in zijn brief van 6 april 2011 niet wat uitgebreider is geweest in het aangeven van de redenen waarom hij meende dat klaagsters verzoek niet in behandeling kon worden genomen, brengt niet met zich dat hij zijn taak als deken zou hebben verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zou hebben misdragen. Verweerder heeft zich evenmin schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.5 Gelet op het vorenstaande dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
Beslissende
wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gedaan door mr. G.J.W. van Oven, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 16 september 2011.
Plv. Voorzitter
Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.
De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.