Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2164
Zaaknummer
5967
Inhoudsindicatie
Verwijt over kwaliteit van de dienstverlening gegrond, berisping.
Uitspraak
2 september 2011
No. 5967
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
klager
tegen:
verweerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 29 november 2010, onder nummer H73 2010, aan partijen toegezonden op 30 november 2010, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, de maatregel van berisping is opgelegd en de klachtonderdelen 2, 3 en 4 ongegrond zijn verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 juli 2011, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3. De klacht
De klacht houdt het volgende in:
1. verweerder komt afspraken en toezeggingen niet na;
2. verweerder maakt zich schuldig aan onjuiste en onvolledige informatieverstrekking;
3. verweerder heeft wanprestatie geleverd;
4. verweerder heeft de belangen van klager onvoldoende behartigd.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.1.1. Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidingszaak. Verweerder heeft met klager afgesproken dat hij een memorie van grieven zou nemen in een hoger beroepsprocedure betreffende een vonnis van de voorzieningenrechter maar heeft dat niet gedaan waardoor klager in zijn hoger beroep door het gerechtshof niet-ontvankelijk is verklaard.
5. De beoordeling
5.1. Klachtonderdeel 1 is gegrond bevonden. Daartegen is door verweerder geen hoger beroep ingesteld en voor klager staat daarvan geen hoger beroep open. Dit klachtonderdeel staat derhalve niet ter beoordeling van het hof.
5.2. De raad heeft de klachtonderdelen 2, 3 en 4 ongegrond verklaard overwegende dat deze onderdelen naar zijn oordeel onvoldoende feitelijk zijn geconcretiseerd, zulks onder toevoeging van de tussenzin: ‘los van onderdeel 1’.
5.3. Het hof is van oordeel dat deze beslissing niet in stand kan blijven. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn – zoals door de raad ook kennelijk bedoeld – wel gegrond namelijk voor zover deze betrekking hebben op hetgeen is beoordeeld in klachtonderdeel 1, kort gezegd: het niet indienen van de memorie van grieven. Verweerder is immers in zoverre niet alleen zijn afspraken en toezeggingen niet na gekomen, maar hij heeft ook wanprestatie gepleegd en de belangen van verweerder onvoldoende behartigd.
5.4. Voor zover klager in de appelmemorie nieuwe klachten aanvoert, zoals de klacht over het achterwege laten van een onderzoek naar de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp, moet het hof daaraan voorbijgaan nu deze klachten niet zijn ingediend op de in artikel 47c van de Advocatenwet voorziene wijze.
5.5. Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het hof is met de raad van oordeel dat eventuele klachten – dit zijn dan klachten die geen betrekking hebben of verband houden met de kwestie van het hoger beroep, en die niet als nieuwe klachten moeten worden aangemerkt - onvoldoende zijn geconcretiseerd.
5.6. Het hof ziet geen aanleiding om een andere maatregel op te leggen dan die door de raad bepaald.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond zijn verklaard;
en in zoverre opnieuw recht doende:
- verklaart de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond;
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin klachtonderdeel 2 ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.C. van Oven, A.D.R.M. Boumans en H.D. Cotterell, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.