Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA3295
Zaaknummer
5997
Inhoudsindicatie
Beklag tegen afwijzing van verzoek tot aanwijzing advocaat. ongegrond. Geringe kans op succes in te voeren procedure.
Uitspraak
19 september 2011
No 5997
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het beklag van
klager
tegen:
De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam,
de deken.
1. Het verzoek als bedoeld in art. 13 lid 1 Advocatenwet
Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van 21 december 2010 heeft de deken geweigerd een advocaat aan te wijzen als klagers advocaat voor een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. Bij klaagschrift gedateerd 24 januari 2011 heeft klager zich beklaagd over die weigering.
2. Het geding bij het hof
2.1 Het klaagschrift is op 27 januari 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- schrijven van de deken van 14 februari 2011;
- het schrijven van klager aan het hof ingekomen ter griffie van het hof op 5 april 2011;
- het schrijven van klager aan het hof van 30 juni 2011.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op 18 juli 2011, waar is verschenen de deken. Klager is niet verschenen.
3. De feiten
3.1 De voorgeschiedenis van deze zaak blijkt mede uit een door dit hof op 12 juli 2010 onder nummer 5747 gegeven beslissing op een eerder beklag van klager. De achtergronden van het probleem in verband waarmee klager aanwijzing van een advocaat wenste en wenst zijn in die beslissing weergegeven en het hof verwijst daarnaar. Het hof heeft in de beslissing van 12 juli 2010 klagers beklag gegrond verklaard en de zaak naar de deken terug verwezen opdat de deken opnieuw op klagers verzoek tot aanwijzing van een advocaat zou beslissen met inachtneming van de overwegingen van het hof.
3.2 De deken heeft vervolgens op 19 augustus 2010 mr. X., advocaat te Amsterdam, aangewezen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de door klager gewenste aansprakelijkstelling van F.. Bij brief van 7 december 2010, in afschrift aan de deken verzonden, heeft mr. X. aan klager verslag uitgebracht van zijn bevindingen. Deze mondden uit in de conclusie dat F. niet onrechtmatig jegens klager heeft gehandeld en dat de kansen van een procedure bijzonder gering zijn.
3.3 De deken heeft daarna geweigerd een advocaat aan te wijzen zoals hiervoor onder 1. beschreven.
4. De beoordeling
4.1 Klager voert in zijn beklagschrift als gronden van zijn beklag aan dat art. 13 Advocatenwet als standaardregel hanteert dat een advocaat dient te worden aangewezen. Daarnaast heeft de deken met zijn weigering gehandeld in strijd met de beslissing van het hof van 12 juli 2010. Voorts acht klager het onjuist dat de deken buiten hem om mr. B. heeft gevraagd een advies in zijn zaak uit te brengen. Tenslotte heeft klager aangevoerd dat voor de afwijzing van zijn verzoek een advocaat aan te wijzen geen gronden aanwezig zijn.
4.2 In zijn brief van 30 juni 2010 heeft klager hieraan het volgende toegevoegd. Primair schrijft klager het beklag in te trekken omdat aan de orde is dat nog steeds niet is voldaan aan de beslissing van het hof van 12 juli 2010. Dat leent zich niet voor beklag bij het hof. Subsidiair meent klager om dezelfde reden dat zijn beklag niet –ontvankelijk is.
4.3 Meer subsidiair handhaaft klager zijn beklag op grond van, naar de kern beschouwd, de onder 4.1. weergegeven argumenten.
4.4 Met betrekking tot de stellingen van klager overweegt het hof als volgt.
4.5 Allereerst stelt het hof vast dat de deken met zijn beslissing van 31 augustus 2010 uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van het hof van 12 juli 2010. Dat de aanwijzing beperkt was tot een advies, zowel aan de deken als aan klager, brengt in die vaststelling geen wijziging; noch de wet, noch de beslissing van het hof behoefde de deken ervan te weerhouden de aanwijzing toe te spitsen zoals hij heeft gedaan. Evenzeer was de deken bevoegd zelfstandig te beslissen over de persoon van de aangewezen advocaat. Vervolgens heeft de deken met zijn beslissing van 15 december 2010 geweigerd – opnieuw – een advocaat aan te wijzen.
4.6 Bij deze stand van zaken houdt het primair en subsidiair gevoerde betoog van klager geen stand, nu dat is gebaseerd op het hiervoor in 4.5 als niet juist bevonden uitgangspunt dat de deken de beslissing van het hof van 12 juli 2010 niet of onvolledig zou hebben uitgevoerd. Het hof gaat er in het voetspoor hiervan van uit dat het beklag is gehandhaafd, verstaat dat beklag zoals hiervoor onder 1. weergegeven en zal de (meer subsidiair aangevoerde) argumenten ter adstructie daarvan hierna bespreken.
4.7 In de eerste plaats kan de deken wel degelijk het verzoek tot aanwijzing van een advocaat volgens art 13, tweede lid Advocatenwet afwijzen, namelijk in het geval van gegronde redenen daarvoor.
4.8 Voorts geldt dat de nu bestreden beslissing van de deken van goede gronden is voorzien. Het zwaartepunt in de beslissing van de deken vormt de verwijzing naar het – uitvoerig gemotiveerde – advies van mr. B., ertoe strekkende dat klager een procedure moet worden afgeraden omdat de kansen op succes zeer gering zijn. Klager heeft tegen de conclusie van mr. B. en de daarvoor gegeven argumenten geen materiële gronden ingebracht, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen om zijn beklag kracht bij te zetten. Klagers argument dat hij zou zijn “buitengesloten” gaat niet op, nu hij niet heeft aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid zou zijn geweest de argumenten voor zijn zaak bij mr. B. naar voren te brengen om hem alsnog van de goede kansen van zijn zaak te overtuigen.
4.9 De gronden van het beklag hebben dus geen succes.
5. De beslissing
Het hof
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 21 december 2010 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.D.R.M. Boumans, C. Raymakers en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2011