Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-07-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1866

Zaaknummer

10-232A

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klager kennelijk niet ontvankelijk wegens te lang wachten met indienen van klacht. In verzet geen nieuwe argumenten aangevoerd. Verzet ongegrond

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING van 27 juli 2011

in de zaak 10-232A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 6 juli 2010 op de op 17 juni 2010 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

AMSTERDAM

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 15 juni 2010, door de raad ontvangen op 17 juni 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 6 juli 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht in al haar onderdelen kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 6 juli 2010 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 10 juli 2010 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 23 mei 2011. Klager is niet ter zitting verschenen. Verweerder is wel ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

a. de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

b. het onder 1.3 genoemde verzetschrift van klager en diens nadere brieven aan de raad, vermoedelijk abusievelijk gedateerd 15 en 25 april 2010 in plaats van 15 en 25 april 2011.

2. De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a. geen toevoeging heeft aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van de dochter van klager;

b. klager niet heeft bericht waarom verweerder en niet de naamgever van het kantoor van verweerder klager heeft geadviseerd;

en

c. klager onjuist heeft geadviseerd door klager niet voor te stellen gebruik te maken van de subsidieregeling van de Raad voor Rechtsbijstand voor het laten uitvoeren van een medisch haalbaarheidsonderzoek om te onderzoeken of een extensief wetenschappelijk onderzoek naar bepaalde wetenschappelijke medische literatuur uit de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw kansrijk was, en hem ten onrechte te berichten dat de eventuele vorderingen op de (voorgaande) advocaten die de dochter van klager hebben bijgestaan gelet op het tijdsverloop op het moment van advisering waren verjaard, terwijl naar de mening van klager de verjaringstermijn eerst is aangevangen op 22 september 2009.

2.2 Het verzet houdt – zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat verweerder te veel tijd heeft laten verstrijken alvorens de klacht in te dienen. Daarnaast heeft de voorzitter volgens klager onvoldoende aandacht aan de feiten geschonken. Klager betwist dat hij te laat is met zijn klacht en wenst nu gerechtigheid.

3. Feiten

Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager heeft verweerders kantoor op 15 april 2006 benaderd met het verzoek hem te adviseren inzake diverse juridische problemen rond het geboorteletsel van zijn dochter en de daarover gevoerde procedures. Bij brief van 19 mei 2006 heeft verweerder klager bericht dat hij op basis van de door klager aan hem toegezonden stukken de slagingskansen van de zaak van klager gering zeer achtte, en dat hij daarom de zaak van klager niet in behandeling zou nemen.

3.2 Bij brief van 20 maart 2010 aan de Orde van Advocaten te Amsterdam heeft klager zich over verweerder beklaagd.

 

4. Beoordeling van het verzet

4.1 Wat van de klachten van klager ook zij, deze klachten zien op handelen dan wel nalaten van verweerder daterend van 19 mei 2006. Hoewel de wet geen verval of verjaring van klachtrecht kent, moet een advocaat ter wille van de rechtszekerheid ervan uit kunnen gaan dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. Die termijn is in dit geval overschreden, nu klager zich pas per brief van 20 maart 2010 over het handelen dan wel nalaten van verweerder bij de deken heeft beklaagd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die kunnen rechtvaardigen dat eerst toen is geklaagd. Tussen de datum van het handelen dan wel nalaten in kwestie en het indienen van de klachten is nagenoeg vier jaar verstreken, en klager kan daarom redelijkerwijs niet in zijn klachten worden ontvangen.

4.2 De raad is gezien dit alles met de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk niet ontvankelijk is. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek van de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING:

de raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond;

Aldus gewezen door : mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. R.P.F. van der Mark, mr. H.B. de Regt, mr. S. Wieberdink, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 27 juli 2011.

 

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 27 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.