Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1871

Zaaknummer

11-44

Inhoudsindicatie

Klaagster had een verklaring afgelegd ten behoeve van een zakelijke relatie, cliënt van verweerder. Toen die relatie ten einde kwam heeft klaagster die verklaring in willen trekken. Verweerder heeft daar niet aan mee willen werken. Klaagster verwijt hem dat. Klacht kennelijk ongegrond omdat de verklaring was ingebracht door de cliënt van verweerder, verweerder af mocht gaan op de juistheid daarvan zolang hem niet van onjuistheid was gebleken, de door klaagster beweerde onjuistheid alleen gelegen was in de door haar in die verklaring aangenomen hoedanigheid, terwijl verweerder alvorens een besluit omtrent klaagsters verzoek te nemen advies heeft ingewonnen bij de deken.

Uitspraak

11-44

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klaagster

wonend te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1. Klaagster heeft zich bij brief d.d. 21 september 2010 beklaagd over verweerder.

De klacht is onderzocht door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle, mr. P.A.M. Manning. Deze heeft de klacht met het onderzoeksdossier bij brief d.d. 12 april 2011 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 13 april 2011 door de raad ontvangen.

2. Achtergrond van de klacht

Tussen klaagster en het bedrijf [A] van de heer [X] bestond een zakelijke relatie. Verweerder, althans advocaten werkzaam op diens kantoor, traden op voor zowel klaagster als voor bedrijf [A].

In [….] 2009 kwam een einde aan die zakelijke relatie tussen klaagster en [X]. Voordat die relatie eindigde heeft klaagster in een gerechtelijke procedure die verweerder voor [X] voerde tegen de verhuurder van de bedrijfsruimte van bedrijf [A], een voor [X] gunstige verklaring afgelegd. Toen de relatie eindigde, heeft klaagster laten weten dat zij de eerder door haar afgelegde verklaring wilde intrekken, daar zij deze naar haar mening in strijd met de waarheid had afgelegd. Verweerder heeft geweigerd die verklaring uit de procedure terug te trekken. Hij heeft daarover advies ingewonnen bij de toenmalige deken.

In [….] 2009 heeft klaagster aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. Nadien voelde klaagster zich bedreigd door en namens [X]. Ook van die bedreigingen heeft zij aangifte gedaan. Deze aangiften heeft klaagster volgens haar zeggen tevens gestuurd aan verweerder.

Op [….] 2009 is klaagster buiten haar medeweten op een sex-site geplaatst en zijn op haar naam en op haar kosten abonnementen afgesloten. Ook daarvan heeft zij aangifte gedaan.

Klaagster heeft zich op enig moment tot verweerder gewend met verzoek diens cliënt [X] “in toom te houden”; zij had het vermoeden – en zei daar ook aanwijzingen voor te hebben – dat [X] achter de diverse acties zat.

3. De voorzitter begrijpt de klacht aldus dat verweerder heeft geweigerd de verklaring van klaagster in te trekken, alsmede dat verweerder de door haar gedane aangiftes heeft doorgespeeld aan [X], die deze weer heeft kunnen doorgeven aan de man die haar feitelijk bedreigde en daarbij naar haar overtuiging uit de aangiftes citeerde. Daarmee, aldus klaagster, heeft verweerder niet gehandeld zoals een advocaat betaamt.

4. De voorzitter is van oordeel dat op de voet van artikel 46 h Advocatenwet op de klacht behoort te worden beslist.

5. De klacht ziet op het optreden van verweerder als advocaat van [X]. In die hoedanigheid immers heeft hij de verklaring van klaagster in de procedure gebracht en vervolgens niet daaruit willen terugtrekken en in die hoedanigheid zou hij klaagsters aangiftes aan [X] hebben doorgespeeld.

Verweerder diende zich er dan ook in de eerste plaats rekenschap van te geven of de belangen van [X] in de desbetreffende zaak nadeel zouden ondervinden van het terugtrekken van de verklaring van klaagster. De verklaring, zo begrijpt de voorzitter, was ingebracht door [X]. Verweerder mocht afgaan op de juistheid daarvan tenzij hem van het tegendeel was gebleken. Het enkele feit dat klaagster toen zij ruzie kreeg met [X] aangaf haar verklaring te willen intrekken, hoefde voor verweerder geen aanleiding te geven om aan te nemen dat de in de verklaring vervatte informatie van zijn cliënt onjuist zou zijn. Voor dat intrekken bestond te meer geen aanleiding daar de onjuistheid enkel en alleen gelegen was in de hoedanigheid waarin klaagster de verklaring had ondertekend. Andere feiten of omstandigheden waaruit de onjuistheid zou blijken, heeft klaagster niet aangevoerd. 

Verweerder is voorts bij zijn besluitvorming over het verzoek van klaagster zorgvuldig te werk gegaan door de deken om advies te vragen.

Het eerste onderdeel van de klacht dient dan ook als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Met betrekking tot het verwijt dat verweerder de aangiftes van klaagster aan [X] heeft doorgespeeld, heeft verweerder aangevoerd dat hij die aangiftes nimmer heeft ontvangen en dus ook niet heeft kunnen doorspelen. Nu klaagster dat verwijt verder niet heeft onderbouwd, dient ook dat onderdeel van de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht van klaagster tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 11 mei 2011 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof  te Arnhem, en in afschrift verzonden op 11 mei 2011.

Mr. M.J. Blaisse