Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2941

Zaaknummer

13/10

Inhoudsindicatie

Het recht om een tuchtklacht in te dienen wordt niet verwerkt indien in de procedure waarop het litigieuze handelen betrekking heeft, op dat punt niet is gereageerd. In casu had de Officier van Justitie op een uitlating van de advocaat in het strafproces niet gerepliceerd. Het recht van de Officier om over het optreden van de desbetreffende advocaat te klagen is daardoor niet verwerkt. Klacht ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING van de raad van discipline in de zaak met nummer 13/10

 

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Leeuwarden van 8 maart 2010 is op 10 maart 2010 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

 

mr. [  ]

in haar hoedanigheid van Officier van Justitie

klaagster

gemachtigde : mr. [  ]

Hoofdofficier van Justitie 

 

tegen

 

mr. [  ]

verweerster

gemachtigde : mr. [  ]

 

  

Procesverloop

De zaak is op 17 december 2010 behandeld, maar op verzoek van klaagster aangehouden naar aanleiding van een telefonisch verzoek van de gemachtigde van klaagster. Vervolgens is de zaak volledig behandeld in een openbare zitting van de raad te Groningen op 17 juni 2011, waarbij de raad als volgt is samengesteld:

mrs. P. Schulting, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, M.E. Derix, J.H. van der Meulen, J.V. van Ophem, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier.

 

Namens klaagster is de hoofdofficier van justitie ter zitting verschenen. Verweerster en haar gemachtigde zijn eveneens ter zitting verschenen.

De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier alsmede een brief van de gemachtigde van verweerster van 26 november 2010 met bijlagen. De gemachtigde van verweerster heeft een pleitnota overgelegd.

  

 

Feiten

Tijdens een strafzitting van de rechtbank L. van 11 mei 2009, waarin klaagster als Officier van Justitie optrad en verweerster als advocaat van de verdachte, heeft verweerster een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie onder meer op grond van het feit dat klaagster verweerster op de avond van 20 maart 2009 heeft gebeld naar aanleiding van een door Omrop Fryslân met verweerster gehouden interview.

 

  

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster verwijt verweerster dat zij tijdens bovengenoemde strafzitting de rechtbank bewust onjuist heeft voorgelicht door niet te vermelden dat het desbetreffende telefoongesprek van 20 maart 2009 niet plaatsvond naar aanleiding van het handelen van verweerster in de strafzaak van 11 mei 2009, doch naar aanleiding van haar optreden in een geheel andere strafzaak. Voorts zou verweerster tijdens de zitting van 11 mei 2009 hebben aangegeven dat zij zich door het telefoongesprek beïnvloed en geïntimideerd voelde, waarmee zij kennelijk wilde bereiken dat klaagster in deze strafzaak, waarin het om zeer grote belangen ging, niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Een en ander is des te ernstiger nu de advocaat in de zittingszaal op zijn woord wordt geloofd. Een advocaat dient zich niet van oneigenlijke middelen te bedienen zoals het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet dat deze onjuist zijn, zoals in casu is gebeurd.

 

 

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

Verweerster wijst de klacht van de hand. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster aangegeven dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat zij geen belanghebbende is daar de terechtzitting van de strafkamer bij uitstek de plek is om te reageren op eventuele onjuiste en/of misleidende uitlatingen van de raadsman. Dat heeft klaagster niet gedaan. Daarmee heeft zij, naar de mening van klaagster, haar recht verwerkt  om de litigieuze handelwijze via het klachtrecht aan de orde te stellen.

Voorts voert verweerster aan dat zij tijdens de strafzitting expliciet heeft aangegeven dat voornoemd telefoongesprek heeft plaatsgevonden binnen het kader van een geheel andere strafzaak, hetgeen de President van de Strafkamer na schorsing ook uitdrukkelijk naar voren zou hebben gebracht, maar dat ten onrechte niet in het proces-verbaal is vermeld.

 

 

Beoordeling

Allereerst dient de raad te beslissen over de vraag of klaagster al dan niet ontvankelijk is in haar klacht. De raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Het feit dat klaagster ter terechtzitting van de rechtbank L. van 11 mei 2009 niet gerepliceerd heeft, betekent niet dat zij daarmee haar recht om te klagen over het optreden van klaagster heeft verwerkt. Het tuchtrecht kent eigen (gedrags)regels waaraan het handelen van advocaten getoetst wordt en een eigen rechtsgang. Het recht om te klagen vervalt in beginsel niet door het enkele feit dat op de litigieuze stellingen van de desbetreffende advocaat bij een andere instantie dan de tuchtrechter, zoals in casu bij de rechtbank tijdens het strafproces, had kunnen worden gereageerd. Dat laat onverlet dat het wellicht verstandig was geweest als klaagster ook tijdens de strafzitting had gereageerd op het betoog van verweerster, maar dat is ter beoordeling aan de Officier van Justitie in elk concreet geval.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerster op de zitting van de rechtbank feiten heeft verstrekt waarvan zij wist althans kon weten dat die onjuist waren. De raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De raad overweegt daarbij dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat verweerster ter zitting heeft nagelaten te vermelden dat het bewuste telefoongesprek van klaagster met verweerster geen betrekking had op de strafzaak van 11 mei 2009. Het enkele feit dat het proces-verbaal niet vermeldt dat verweerster haar opmerking in bovenbedoelde zin heeft gerelativeerd, betekent niet dat zij dat niet heeft gedaan. De raad concludeert derhalve dat niet is komen vast te staan dat verweerster op de zitting van 11 mei 2009 onjuiste informatie heeft verstrekt en oordeelt de klacht ongegrond.

 

 

Beslissing

De raad oordeelt de klacht ongegrond en wijst deze mitsdien af.

 

Aldus gewezen door mrs. P. Schulting, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, M.E. Derix,

J.H. van der Meulen, J.V. van Ophem, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad te Groningen van 19 september 2011 door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.