Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2122

Zaaknummer

R. 3824/11.226

Inhoudsindicatie

Het is niet aannemelijk dat klager niet op de hoogte was van het aanstaande zwangerschapsverlof van de advocaat en de daarmee samenhangende waarneming. Evenmin is komen vast te staan dat een en ander niet zorgvuldig met klager is gecommuniceerd dan wel dat klager hiervan enig nadeel heeft ondervonden.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De advocaat en haar kantoorgenoot mochten ervan uitgaan dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Het zou zorgvuldiger geweest zijn indien de advocaat dat aan klager had bevestigd in de brief van 9 februari 2010, maar het nalaten daarvan leidt niet tot gegrondheid van de klacht.

Uitspraak

 

Verloop van de procedure

1 Bij brieven van 11 maart en 10 juni 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is het dossier op 21 oktober 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

 

Inhoud van de klacht

2 Klager verwijt verweerster dat zij:

a. hem bij het aannemen van de zaak niet op de hoogte heeft gesteld van haar aanstaande zwangerschapsverlof en de gevolgen daarvan voor klager;

b. de behandeling van de zaak zonder overleg met klager heeft overgedragen aan haar kantoorgenoot;

c. geen toevoeging voor klager heeft aangevraagd en klager dientengevolge ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht.

 

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Op 9 februari 2010 heeft verweerster een bespreking gehad met klager, vertegenwoordiger van [naam] Center.

- Klager had verweerster ingeschakeld vanwege de door zijn onderneming geleden schade als gevolg van riooloverstroming.

- Bij brief van 9 februari 2010 heeft verweerster de opdracht bevestigd alsmede het overeengekomen uurtarief van € 210,00, exclusief BTW, verschotten en kantoorkosten.

- Op 9 maart en 6 april 2010 zijn declaraties aan klager verzonden voor de door verweerster en haar kantoorgenoot verrichte werkzaamheden.

- Verweerster heeft namens haar kantoor klager, althans diens onderneming, in rechte betrokken vanwege het onbetaald blijven van voornoemde declaraties.

- Bij vonnis van 24 maart 2011 heeft de Rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, klager veroordeeld tot betaling van de openstaande declaraties en de proceskosten van het kantoor van verweerster.

 

Beoordeling van de klacht

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

4.1 Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij tijdens het eerste gesprek met klager op 9 februari 2010 zeven maanden zwanger was. Voorts heeft verweerster gesteld dat zij bij aanvang van de zaak tijdens een telefonisch onderhoud met klager aan laatstgenoemde heeft medegedeeld dat zij met verlof zou gaan. Niet gebleken is dat klager daartegen bezwaren heeft geuit. Verweerster en haar kantoorgenoot hebben van het begin af gezamenlijk de behandeling van de zaak op zich genomen, hetgeen onder meer blijkt uit de overgelegde urenstaten. Vervolgens hebben verweerster en haar kantoorgenoot voor de aanvang van het zwangerschapsverlof hun werkzaamheden voor klager gestaakt vanwege het door klager niet voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Gelet op het vorenstaande is het niet aannemelijk dat klager niet op de hoogte was van het aanstaande zwangerschapsverlof van verweerster en de daarmee samenhangende waarneming. Evenmin is komen vast te staan dat een en ander niet zorgvuldig met klager is gecommuniceerd dan wel dat klager hiervan enig nadeel heeft ondervonden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.2  Vooropgesteld wordt dat een advocaat met zijn cliënt bij het begin van de zaak en telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen aanwezig zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt daar niet voor in aanmerking komt.

4.3 Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij en haar kantoorgenoot klagers belangen hebben behartigd ten behoeve van diens onderneming. Een en ander volgt ook uit de adressering van de door verweerster verzonden declaraties. Nu de bijstand door verweerster en haar kantoorgenoot betrekking had op de uitoefening van een zelfstandig bedrijf en gesteld noch gebleken is dat er destijds aanleiding was om te veronderstellen dat de voortzetting van dat bedrijf van de uitkomst van de desbetreffende procedure afhankelijk was, mochten verweerster en haar kantoorgenoot ervan uitgaan dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Het zou zorgvuldiger geweest indien verweerster dat aan klager had bevestigd in de brief van 9 februari 2010, maar het nalaten daarvan leidt niet tot gegrondheid van de klacht. Uit de door klager overgelegde kopie van een toevoeging blijkt niet dat hij voor een toevoeging in aanmerking kwam, omdat deze niet is aangevraagd ten behoeve van de onderneming van klager.

4.4 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

 

Beslissende

wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 3 november 2011.

 

 

Plv. Voorzitter   

 

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.