Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2011
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2677
Zaaknummer
5943
Inhoudsindicatie
Bezwaar van de deken dat verweerder ondanks een veroordelend vonnis en ondanks een toezegging aan de deken niet6 voldeed aan zijn verplichtingen jegens een oud medewerker. gegrond. 2 weken onvoorwaardelijke schorsing.
Uitspraak
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder
tegen:
De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen,
de deken.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 8 november 2010, onder nummer 10-130, aan partijen toegezonden op 8 november 2010, waarbij het bezwaar van de deken gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk van 14 dagen is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Bij brief van 5 april 2011 heeft verweerder zijn beroep ingetrokken.
3. De beoordeling
Nu verweerder zijn beroep heeft ingetrokken dient het hof, in verband met het bepaalde in artikel 56 lid 5 van de Advocatenwet, te bepalen welke dag de door de raad opgelegde onvoorwaardelijk schorsing in de uitoefening van de praktijk van 14 dagen maand aanvangt. Verweerder staat thans niet als advocaat op het tableau ingeschreven.
4. De beslissing
Het hof:
bepaalt dat de door de Raad van Discipline in het ressort Arnhem bij beslissing van 8 november 2010 , onder nummer 10-130, opgelegde onvoorwaardelijke schorsing van 14 dagen in de uitoefening van de praktijk aanvangt indien en zodra verweerder weer als advocaat op het tableau staat ingeschreven en tevens dat de schorsing niet loopt gedurende de tijd dat verweerder uit andere hoofde is geschorst.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.C. van Oven, A.D.R.M. Boumans en H.D. Cotterell, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.