Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0424
Zaaknummer
09-210A
Inhoudsindicatie
DEELS GEGROND. ONVOORWAARDELIJKE SCHORSING VAN 3 MAANDEN.
Inhoudsindicatie
Misleidende informatie over aanhangig zijn van procedure.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
Beslissing d.d. 23 maart 2010
in de zaak 09-210A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 2 april 2009 bij de raad binnengekomen klacht van:
De heer
Mevrouw
In enkelvoud aangeduid als k l a g e r ,
tegen:
De heer mr
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure:
1.1 Bij brief van 4 augustus 2009, door de raad ontvangen op 6 augustus 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 20 januari 2010. Verschenen zijn klager, zijn gemachtigde en zijn dochter. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken genummerd 1 t/m 12 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2. De klacht:
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:
a. nalatig is geweest danwel toerekenbaar tekort is geschoten door klager niet (behoorlijk), althans misleidend te hebben geïnformeerd over de pro-cedure tegen een financiële instelling (hierna genoemd: de bank), en de voortgang daarvan;
b. oplichting en valsheid in geschrifte heeft gepleegd door het factureren en het (gerechtelijk) incasseren van valse facturen voor het aanhangig maken van de bodemprocedure bij de rechtbank en griffierechten;
c. geen inzage heeft gegeven in de betekende dagvaarding die ten grondslag lag aan de incassoprocedure van de declaratie van verweerder;
d. buitenproportionele dwangmiddelen heeft ingezet bij de ten uitvoerleg-ging van het vonnis van de rechtbank betreffende de eigen declaratie van verweerder;
e. misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen;
f. zijn beroepsgeheim heeft geschonden en onwaarheden heeft verklaard ten overstaan van opsporingsambtenaren en rechter-commissaris, met als gevolg dat klagers strafrechtelijk vervolgd werden;
g. smadelijke uitspraken over het betalingsgedrag van klagers heeft gedaan tijdens verhoren door opsporingsambtenaren en rechter-commissaris;
h. heeft geweigerd om het dossier betreffende de zaak tegen de bank over te dragen aan de opvolgend advocaat waardoor schade is veroorzaakt;
i. smadelijke uitspraken heeft gedaan over klager tegenover zijn (toenmali-ge) kantoorgenoot;
j. nagelaten heeft zijn beroepsaansprakelijkheidverzekering in stand te hou-den door sinds 2006 geen verzekeringspremies meer te betalen.
3. Feiten:
3.1 Voor de beoordeling van de klacht zal, gelet op de stukken en op hetgeen ter zit-ting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klager en zijn op 18 januari 2007 overleden echtgenote hebben zich in augustus 2003 voor rechtsbijstand tot verweerder gewend. Verweerder zou voor partijen een kort geding procedure voeren tegen de bank. Dit kort geding heeft in oktober 2003 bij de rechtbank Utrecht gediend. In maart en april 2004 heeft verweerder voor klager een dagvaarding opgesteld ten behoeve van een bodemprocedure te-gen de bank. Bij brief van 16 april 2004 stuurt hij deze naar klager, onder mede-deling: „U krijgt nog een kopie van de door de deurwaarder betekende versie. Ik houd u ver-volgens over het verloop van de procedure op de hoogte.“ Verweerders factuur voor deze werkzaamheden dd. 26 juli 2004 vermeldt onder meer: „werkzaamheden: intake, stu-die, opstellen dagvaarding en voorbereiding procedure, aanhangig maken van de zaak bij de rechtbank (…)“ Op die factuur is naast honorarium onder meer € 241,- - aan grif-fierecht in rekening gebracht.
3.3 Op 22 november 2004 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder waarbij verweerder de verwachting uitspreekt dat de rechtbank de da-tum van de comparitie van partijen in de aanhangig gemaakte bodemprocedure tegen de bank in die week bekend zal maken en dat deze waarschijnlijk in januari 2005 plaats zal vinden. Op meerdere brieven waarin klager nadien navraag doet naar de datum van deze comparitie van partijen, reageert verweerder niet. Feite-lijk heeft verweerder de door hem opgestelde dagvaarding evenwel nooit doen uitbrengen en is de zaak nooit daadwerkelijk aanhangig gemaakt.
3.4 Op 23 januari 2006 heeft verweerder een betalingsherinnering gestuurd betref-fende de openstaande declaraties. Klager heeft geantwoord dat hij bereid was de declaratie te voldoen indien verweerder kon aantonen dat de voorgespiegelde werkzaamheden waren verricht.
3.5 De kantoorgenoot van verweerder heeft op 2 februari 2006 de ontvangst van een e-mail van klager, met het verzoek om te reageren, bevestigd en laten weten dat hij bij verweerder aandacht zou vragen voor de kwestie. Verweerder heeft niet meer gereageerd, Klager heeft in mei 2006 een andere advocaat ingeschakeld. Op verzoeken van de opvolgend advocaat om het dossier over te dragen heeft ver-weerder niet gereageerd.
3.6 Klager en verweerder zijn verdachten geweest in een strafzaak in verband met het faillissement van een vennootschap van klager. Beiden zijn door de FIOD en de rechter-commissaris verhoord. In eerste instantie is klager veroordeeld en ver-weerder vrijgesproken. In hoger beroep is ook klager vrijgesproken.
3.7 Verweerder heeft zich op 3 september 2007 van het tableau laten uitschrijven. Verweerder is, nadat tegen hem een faillissementsverzoek was ingediend, vervol-gens toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, waarbij een bewindvoerder is be-noemd.
3.8 Een kantoorgenoot van verweerder is tot invordering van de openstaande factu-ren overgegaan. Op naam van verweerder en diens kantoorgenoot is op 7 augus-tus 2007 een verstekvonnis tegen klager verkregen, waarbij klager is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.989,90, vermeerderd met rente en pro-ceskosten. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Verweerders kantoorge-noot heeft de executie van dat vonnis ter hand genomen, waarna diverse beslagen zijn gelegd ten laste van klager.
4. Beoordeling van de klacht:
4.1 Ad klachtonderdelen a, c en e:
De klachtonderdelen a, c en e lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vaststaat dat verweerder de door hem opgestelde dagvaarding niet heeft doen uitbrengen, terwijl hij klagers in de waan heeft gelaten dat dat wel was geschied en dat de rechtbank een comparitie van partijen zou gelasten. In de klachtprocedure heeft verweerder niet (langer) bestreden dat hij de dagvaarding niet heeft doen uitbrengen, maar heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij de dagvaarding niet heeft laten uitbrengen omdat hij eerst betaling wilde op zijn facturen. Dit verweer is evenwel in strijd met de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven onder 3.2, waarin hij gewag maakt van de door de deurwaarder betekende versie, alsmede de omschrijving der werkzaamheden op de nadien verzonden factuur. Voor zover klager aan zijn klacht ten grondslag legt dat hij door verweerder mis-leidend is geïnformeerd, is de klacht derhalve gegrond. De raad oordeelt voorts dat verweerder misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen door niet adequaat te reageren op de vele verzoeken om informatie over de voortgang van de bodemprocedure. Of ook daarnaast sprake is van toerekenbare tekortko-ming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, zoals klagers stellen, kan de raad niet vaststellen.
4.2 Ad klachtonderdeel b:
Dat verweerder klager heeft opgelicht danwel valsheid in geschrifte heeft gepleegd door te declareren voor honorarium en griffierechten betreffende de bodemprocedure, is de raad niet gebleken. De dagvaarding is in elk geval op-gesteld en het is op zich toegelaten griffierecht op voorhand in rekening te stel-len. Niet kan worden volgehouden dat verweerder geen werkzaamheden betref-fende de bodemprocedure heeft verricht, hetgeen moet worden onderscheiden van het verwijt aan verweerder dat hij heeft doen voor komen dat de procedure aanhangig zou zijn. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.
4.3 Ad klachtonderdeel d:
Dat verweerder het initiatief heeft genomen tot (buitenproportionele) dwangmid-delen bij de ten uitvoerlegging van het incassovonnis, is niet vast komen te staan. Verweerder heeft de titel tot incasso in het kader van de scheiding en deling van zijn maatschap overgedragen aan zijn voormalige kantoorgenoot die de incasso heeft voortgezet. Klachtonderdeel d is derhalve ongegrond; de raad voegt daar aan toe dat bij beslissing van de raad van heden in de zaak met nummer 09-088A de verwante klacht tegen de kantoorgenoot wel gegrond zal worden verklaard.
4.4 Ad klachtonderdeel f, g, h, en i:
Klachtonderdelen f en g hangen samen met de beweerde schending van het be-roepsgeheim, onwaarheden ten overstaan van opsporingsambtenaren en rechter-commissaris en smadelijke uitspraken tegenover deze autoriteiten. De raad verklaart deze klachtonderdelen ongegrond; verweerder heeft de stellingen van klagers betwist en klager heeft geen stukken in geding gebracht ter onderbouwing van de door hem gestelde feiten. Opmerking verdient dat klager in zijn klacht dd. 17 maart 2009 in paragraaf 20.5 mededeelt dat hij in februari 2009 tegen ver-weerder aangifte heeft gedaan bij de Amsterdamse politie terzake van de in deze klachtonderdelen geuite verwijten. Het komt de raad voor dat de politie een be-tere instantie is dan de raad om e.e.a. te onderzoeken.
Het verwijt dat verweerder nalatig is bij de overdracht van het dossier heeft klager evenmin aannemelijk gemaakt door bewijsstukken in te brengen zodat ook dit klachtonderdeel zal worden afgewezen. Dat lot treft ook klachtonderdeel i; van smadelijke uitspraken is de raad niet gebleken.
4.5 Ad klachtonderdeel j:
Onderdeel j ten slotte betreft het verwijt dat verweerder heeft nagelaten zijn be-roepsaansprakelijkheidsverzekering in stand te houden door sinds 2006 geen ver-zekeringspremies meer te betalen. Dat dit zo is, is niet komen vast te staan, zodat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond zal worden verklaard.
5. Maatregel:
5.1 Gelet op de ernst van de gegrond verklaarde klachtonderdelen acht de raad de maatregel van schorsing van het tableau gedurende drie maanden aangewezen.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a, c en d gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de prak-tijk voor de duur van drie maanden;
- bepaalt dat de schorsing ingaat veertien dagen nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
- verstaat dat de schorsing zal ingaan na afloop van alle voorafgaande schorsingen en niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.
Aldus gewezen door Mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. M. le Belle, S.M. Gaasbeek-Wielinga, M.J.G.H. Verviers, M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde onderdelen hoger be-roep worden ingesteld bij het hof van discipline door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
en ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen door
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslis-sing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gron-den van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzen-ding van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroep-schrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post:
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is : Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging:
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruike-lijke kantooruren.
c. Per fax:
Het faxnummer van het hof van discipline is 076-548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof van discipline.
d. Telefonische informatie: 076- 548 46 07