Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0551

Zaaknummer

R. 3273/09.105

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Niet is komen vast te staan dat de advocaat de belangen van klaagster in de procedure onvoldoende zou hebben behartigd. Voor een inhoudelijke toetsing van de verrichte werkzaamheden van de advocaat is in het tuchtrecht in het beginsel geen plaats. De advocaat heeft niet duidelijk gecommuniceerd met klaagster over het niet overleggen van getuigenverklaringen, doch dit leidt in de gegeven omstandigheden niet tot gegrondheid van de klacht. Een afgegeven toevoeging heeft in beginsel een voorlopig karakter.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1                Bij brief van 9 maart 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 28 juli 2009.

1.2               De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3               De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 december 2009. Ter zitting zijn klaagster en verweerder verschenen.

 

FEITEN

2.1             Verweerder heeft klaagster bijgestaan sedert november 2006 in een echtscheidingsprocedure.

2.2             Bij beschikking van 22 augustus 2007 heeft de Rechtbank de echtscheiding uitgesproken.

2.3                Verweerder heeft klaagster voorts bijgestaan in een procedure strekkende tot wijziging/nihilstelling alimentatie, die door de wederpartij van klaagster begin 2008 aanhangig is gemaakt.

2.4                In oktober 2008 heeft klaagster aan verweerder een aantal getuigenverklaringen doen toekomen die betrekking hadden op de werkzaamheden van de voormalig echtgenoot van klaagster. Verweerder heeft deze getuigenverklaringen niet overgelegd in de betreffende procedure.

 

KLACHT

3.         Klaagster verwijt verweerder dat hij klaagster tijdens het bijstaan bij haar echtscheiding heeft benadeeld door:

a)      akkoord te gaan met het voorstel van de wederpartij terzake het taxatierapport van de sieraden;

b)      niet in te gaan op het punt van neveninkomsten van de voormalig echtgenoot van klaagster en er van heeft afgezien de betreffende getuigenverklaringen te overleggen bij de Rechtbank zonder dat met klaagster te overleggen waardoor klaagster is veroordeeld tot betaling van alimentatie van € 240,-- per maand met terugwerkende kracht tot 1 maart 2008,

c)      klaagster niet te informeren dat een toevoeging een voorlopig karakter heeft en dat de toevoeging kan worden ingetrokken.

 

VERWEER

4.                 Verweerder heeft ter verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

               aangevoerd:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1          Verweerder heeft aangegeven dat klaagster steeds betrokken is geweest bij de verdeling van de sieraden. Verweerder heeft daarbij alle standpunten met klaagster besproken en gesteld dat het onjuist is dat hij akkoord is gegaan met het taxatierapport van 2000. Verweerder heeft de visie van klaagster letterlijk in zijn verweerschrift verwoord. Klaagster heeft zelf aangegeven ten aanzien van dit onderdeel van de beslissing van de Rechtbank niet in hoger beroep te willen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2          Verweerder heeft gesteld dat klaagster hem nooit heeft opgedragen de getuigenverklaringen te overleggen. In de betreffende pleitnotities heeft verweerder gesteld dat de voormalige echtgenoot van klaagster bij Delifrance te vinden was en dat zulks ook uit verklaringen blijkt. Ook is verweerder ingegaan op de uitkering die de voormalige echtgenoot van klaagster ontving in het kader van de Werkloosheidswet en dat daaruit bleek dat hij neveninkomsten had. Het feit dat de voormalig echtgenoot van klaagster een dienstbetrekking had bij Delifrance was verweerder tot het moment van de zitting niet bekend. Verweerder geeft aan dat hij de gang van zaken betreurt als het gaat om het niet voldoende duidelijk communiceren en hij biedt daarvoor zijn excuses aan. De stelling van klaagster dat de zaak is verloren vanwege het niet- overleggen van de getuigenverklaringen onderschrijft verweerder niet.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3          Verweerder heeft gesteld dat hij in overleg met klaagster een toevoeging heeft aangevraagd, waarbij hij klaagster heeft geschreven dat hij in eerste instantie geen kosten voor de rechtsbijstand in rekening zou brengen behoudens de eigen bijdrage. Ook met betrekking tot dit punt is verweerder van oordeel dat hij duidelijker met klaagster had kunnen communiceren, doch dat dit niet leidt tot een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

 

BEOORDELING VAN KLACHT

Ten aanzien van de klachtonderdeel a

5.1                 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder nalatig is geweest met betrekking tot de verdeling van de sieraden. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij het verweerschrift en meer in het bijzonder hetgeen hij heeft gesteld omtrent de sieraden in het verweerschrift in overleg met cliënte heeft opgesteld en bij de Rechtbank heeft ingediend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.2             De Raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder lag om klaagster op de hoogte te stellen dat hij niet voornemens was de betreffende getuigenverklaringen in de procedure in te brengen. Verweerder heeft echter erkend dat hij op dit punt onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd. Niet is komen vast te staan dat het niet overleggen van de getuigenverklaringen heeft geleid tot een nadelige uitkomst van de procedure voor klaagster. De Raad is van oordeel dat het handelen van verweerder in dat kader niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden gekwalificeerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.3             Vooropgesteld wordt dat een toevoeging in civiele of bestuursrechtelijke zaken bijna altijd een voorlopig karakter heeft tot aan het einde van een zaak. De Raad voor Rechtsbijstand bepaalt aan de hand van de uitkomst van een procedure of een toevoeging definitief wordt. Het is niet de advocaat die dit kan bepalen en zeker niet op voorhand. Uit de stukken volgt dat klaagster overleg heeft gehad met verweerder over het aanvragen van een toevoeging. Ook heeft verweerder in zijn brief aan klaagster van 25 september 2008 aangegeven dat in eerste instantie geen kosten voor rechtsbijstand in rekening worden gebracht. Het ware beter geweest indien verweerder schriftelijk had toegelicht dat een afgegeven toevoeging voorlopig is en dat deze, in verband met een behaald resultaat ingetrokken kan worden, waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor klaagsters rekening zouden komen. Ook ten aanzien van de niet volledige communicatie op dit punt heeft verweerder zijn excuus gemaakt. Niet is gebleken dat klaagster op dit punt enige schade heeft geleden. Onder deze omstandigheden acht de Raad dit klachtonderdeel ongegrond.

 

BESLISSING

6.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 

            -           verklaart de klachtonderdelen a tot en met c ongegrond

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove en mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2010.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.