Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0328

Zaaknummer

09-32

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Advocaat wederpartij treft geen tuchtrechtelijk verwijt, gelet op de grote mate van vrijheid de zaak aan te pakken op de wijze die hem geraden voorkomt. Het besluit over te gaan tot dagvaarden is niet op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is genomen.

Uitspraak

 

09-32

 

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

 

Bij brief van 17 maart 2009 heeft mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers namens mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de Raad gebracht de klacht van:

 

klager,

in zijn hoedanigheid van directeur van

 

tegen:

verweerder.

 

1.  De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 5 oktober 2009, waar verweerder is verschenen. Klager is zonder opgave van redenen niet verschenen.

 

2.  De Raad heeft bij behandeling van de klacht op 5 oktober 2009 zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D. Vergunst, voorzitter en mrs. E. Bige, R.R.J.A. Olie-Hallmans, P.M. Wilmink en C.J. Lunenberg-Demenint, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.

 

3.  De klacht luidt als volgt. Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt door:

a.   onnodig, zonder daarbij enig voordeel te kunnen bereiken voor zijn cliënt een procedure aanhangig te maken tegen klager;

b.  cruciale documenten en informatie onvermeld te laten in de dagvaardig van 28 februari 2007 in een poging om een eerlijke procesgang onmogelijk te maken en zich in de dagvaarding te bedienen van onwaarheden.

 

4.   Klager is van mening dat verweerder ruimschoots voor het uitbrengen van de dagvaarding beschikte over informatie over een antispeculatie beding waardoor aanstonds duidelijk had moeten zijn dat het geen zin had klager in rechte te betrekken aangezien de verkoper (verweerders cliënt) niet bevoegd zou zijn te leveren en het hem voor ogen staande resultaat niet behaald zou kunnen worden.

 

5.   Verweerder heeft als volgt verweer gevoerd. Met het aanbrengen van een gerechtelijke procedure waren de belangen van zijn cliënt wel degelijk gediend. Alle relevante feiten zijn door verweerder in de dagvaarding opgenomen, afschriften van relevante stukken zijn door hem aan de dagvaarding gehecht en de dagvaarding bevat geen onwaarheden. Zo verweerder op het moment van uitbrengen van de dagvaarding niet op de hoogte was van belangrijke informatie, was dat niet aan hem te wijten. Het beroep van klager op de onbekwaamheid van verweerders cliënt om te leveren, heeft verweerder aan zijn cliënt voorgehouden, die hem vertelde dat de onbekwaamheid te leveren reeds enige tijd niet meer aanwezig was. Pas na het uitbrengen van de dagvaarding ontving verweerder nadere informatie van klager. Noch door klager noch door zijn cliënt is verweerder gewezen op het bestaan van een beding, op grond waarvan de kwestie niet haalbaar zou zijn.

 

5.   Bij de beoordeling van de klacht gaat de Raad uit van de volgende gegevens.

Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij, in een geschil met betrekking tot de vraag of een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak tot stand is gekomen. Klager zou niet bereid zijn gebleken tot het afnemen van een door hem gekochte onroerende zaak. Klager stelde zich daarbij op het standpunt dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen doordat hij zich tijdig uit het onderhandelingsproces zou hebben terug getrokken en dat de verkoper niet in staat zou zijn (geweest) om te leveren. Verweerder heeft klager gedagvaard tot betaling van een vergoeding van de door zijn cliënt geleden schade wegens een toerekenbare tekortkoming van klager.

 

      Verweerder heeft klager aanvankelijk gesommeerd tot nakoming van de overeenkomst. Klager heeft in reactie op deze sommatie bij brief van 3 juli 2006 een brief van 19 april 2006 aan de raadsman die de cliënt van verweerder eerder bijstond toegezonden. In deze brief van 19 april 2006 sprak klager twijfels uit over de bekwaamheid van de verkoper tot het leveren van de onroerende zaak. Verweerder heeft deze brief voorgehouden aan zijn cliënt, die geen beperkingen in zijn bekwaamheid te leveren (meer) zag. Verweerder is vervolgens op 28 februari 2007 overgegaan tot dagvaarding van klager.

 

6.  De Raad beoordeelt de klacht als volgt.

      Bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de wederpartij moet ervan worden uitgegaan dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Daarbij mag de advocaat in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn.

 

      Ad klachtonderdeel a.

      Verweerder heeft de brief die klager hem op 3 juli 2006 toezond voorgehouden aan zijn cliënt. In de brief van klager is niet uitdrukkelijk een beroep gedaan op het bestaan van een antispeculatie beding, als gevolg waarvan verweerders cliënt niet bekwaam zou zijn te leveren.

In reactie op deze brief heeft de cliënt van verweerder medegedeeld dat de beperking die ten aanzien van de overdracht voorheen had gegolden, op 15 april 2006, derhalve ruimschoots voor een mogelijke levering en ruimschoots voordat verweerder klager heeft gedagvaard, was weggenomen. Verweerder had geen reden om aan de mededeling van zijn cliënt te twijfelen.

Op basis van de feiten die verweerder bekend waren heeft verweerder klager betrokken in een procedure. Verweerder heeft daarbij de kans op succes van een procedure afgewogen. Voor verweerder stond niet van aanvang af vast dat een procedure niet tot enig resultaat voor zijn cliënt zou kunnen leiden. Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel b.

Klager heeft ten overstaan van verweerder geen uitdrukkelijk beroep gedaan op het antispeculatie beding. Klager heeft slechts aangevoerd dat verweerders cliënt niet in staat zou zijn te leveren. Verweerder heeft deze stelling opgenomen in de dagvaarding onder het kopje “standpunt van gedaagde” met als toevoeging dat klager nimmer had aangegeven wat hij daarmee precies bedoelde.

Verweerder heeft de bewering dat zijn cliënt niet in staat zou zijn te leveren, uitdrukkelijk voorgehouden aan en besproken met zijn cliënt. De reden van de onbekwaamheid was volgens zijn cliënt inmiddels opgeheven. Onder deze omstandigheden kan van het niet vermelden van het antispeculatie beding in de dagvaarding aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder stellingen in de dagvaarding heeft opgenomen, waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen.

Klachtonderdeel b. is derhalve ongegrond.

     

De beslissing van de Raad luidt als volgt:

 

De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door de Raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2010.  

 

Griffier                                                          Voorzitter