Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-11-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1111
Zaaknummer
10-085A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klacht gericht tegen advocaat van wederpartij. Een advocaat van een wederpartij komt bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt een grote mate van vrijheid toe. Niet gebleken dat verweerder deze beleidsvrijheid (beslag leggen op zeilschip want naderhand van iemand anders bleek) te buiten is gegaan. Uitbreiding van de klacht in verzet of hoger beroep is niet mogelijk. Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 1 november 2010
in de zaken 10-085A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 9 maart 2010, bij de raad binnengekomen op 11 maart 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 29 maart 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op die datum aan klaagster verzonden.
1.3 Bij brief van 9 april 2010, door de raad ontvangen op 12 april 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 25 augustus 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzet van klaagster bij brief van 9 april 2010.
De klacht/het verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder ten behoeve van zijn cliënte ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd op een aan klaagster in eigendom toebehorend (zeil)schip en, nadat klaagster ten bewijze van haar eigendom stukken aan verweerder heeft verschaft, verweerder niet terstond tot opheffing van dat beslag is overgegaan.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Klaagster voert daarvoor dezelfde argumenten aan die zij eerder aan de klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd. In haar verzetschrift heeft klaagster nog twee nieuwe klachten geformuleerd, inhoudende dat verweerder zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat die onjuist zijn en zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten.
Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klaagster is buiten gemeenschap van goederen getrouwd met de heer x, hierna: “de echtgenoot”. Een cliënte van verweerder stelt een vordering op de echtgenoot te hebben. In dat kader heeft verweerder, na een daartoe verkregen rechterlijk verlof, op 14 oktober 2009 conservatoir beslag gelegd op een zeilschip. Klaagster stelt eigenares van dat schip te zijn.
3.3 Op 3 november 2009 heeft (de advocaat van) klaagster aan verweerder verzocht het beslag op het schip op te heffen. Op dezelfde dag heeft een kantoorgenoot van verweerder daarop aan de raadsman van klaagster bericht.
“Op grond van het gestelde in uw brief en de daarbij gevoegde bijlage zal een verzoek tot opheffing van het conservatoire beslag op het zeilschip (…) niet worden ingewilligd.
Teneinde uw verzoek om opheffing in alle volledigheid te kunnen beoordelen, verzoek ik u om mij de volgende stukken te doen toekomen:
1. De volledige koopovereenkomst (…);
2. Een bewijs van betaling dat uw cliënte genoemd zeilschip heeft betaald en
3. een bewijsstuk dat uw cliënte (…) buiten gemeenschap van goederen [is] gehuwd.
Na ontvangst en bestudering van bovengenoemde stukken zal op uw verzoek om opheffing van het conservatoir beslag worden teruggekomen.”
3.7 Verdere correspondentie tussen partijen heeft niet tot vrijwillige opheffing van het beslag geleid.
3.8 Op 8 maart 2010 heeft klaagster een opheffingskort-geding geëntameerd. De mondelinge behandeling daarvan heeft plaatsgevonden op 19 maart 2010, naar aanleiding waarvan de voorzieningenrechter op 29 maart 2010 vonnis heeft gewezen. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis bepaald dat het beslag op het schip wordt opgeheven. De cliënte van verweerder is daarbij in de proceskosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde, zowel in conventie als in reconventie, is afgewezen.
Beoordeling van het verzet
4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (i) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (ii) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal verweerders optreden aan deze maatstaf toetsen.
4.2 Gesteld noch gebleken is dat verweerder ten tijde van het indienen van het verzoekschrift – tot het mogen leggen van conservatoir beslag op het zeilschip – wist of behoorde te weten dat de echtgenoot daarvan geen eigenaar zou zijn. Ook de na de beslaglegging gevoerde correspondentie en overgelegde stukken hebben verweerder kennelijk niet overtuigd van de juistheid van het standpunt van klaagster dat zij de eigenaresse van de boot zou zijn, en niet haar man, en het schip daarom dus niet tot verhaal van verweerders cliënte kan strekken. De raad is niet gebleken dat verweerder met het standpunt dat hij in die discussie heeft ingenomen de hiervoor onder 4.1. genoemde beleidsvrijheid te buiten is gegaan. Dit betekent dat verweerder naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat de voorzitter terecht en op juiste gronden de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat het door klaagster ingestelde verzet niet slaagt. Dat de Voorzieningenrechter in zijn vonnis van 29 maart 2010 aanleiding heeft gezien het beslag op te heffen, maakt dat niet anders. Uit het vonnis blijkt niet dat het beslag (te) lichtvaardig is gelegd of gehandhaafd. De in het verzetschrift aanvullend geformuleerde klachten maken geen onderdeel uit van de klacht zoals deze aan de raad is voorgelegd. Uitbreiding van de klacht in verzet of hoger beroep is niet mogelijk (vgl. HvD 27-4-1987, 958). Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond;
Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, M.L.F.J. Schyns, J.J. Trap en S. Wieberdink, leden, en met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 1 november 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.