Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0588

Zaaknummer

09-55

Inhoudsindicatie

Inbreuk maken op Verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten en met name de boekhoudverordering. Mogelijk oneigenlijk gebruik maken van derdengeldenrekening.

Uitspraak

09-55

TUSSENBESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 2 juni 2009 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, een ambtshalve klacht ingediend tegen:

Verweerder,

voorheen advocaat te X,

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

De klacht is oorspronkelijk behandeld ter openbare zitting van de raad van 2 november 2009, waar genoemde deken en verweerder, bijgestaan door mr. H., advocaat te X, zijn verschenen. Bij die behandeling was de raad als volgt samengesteld:

mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en de mrs. H.C. Brandsma, E.D. Breuning ten Cate, J.R.O. Dantuma en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier. Tijdens die behandeling is de zaak aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te bewerkstellingen, dat de financiële bescheiden betreffende zijn boekhouding beschikbaar zouden komen, die hem in staat zouden kunnen stellen om de gevraagde verantwoording te geven met betrekking tot het beheer van zijn derdengelden.

Bij brief d.d. 26 januari 2010 heeft genoemde deken aan de raad laten weten van verweerder noch van mr. H. te hebben vernomen.

Vervolgens is de klacht ter openbare zitting van de raad van 15 februari 2010 opnieuw behandeld, waar namens de deken, mr. J. van der Burg, waarnemend deken en verweerder, opnieuw bijgestaan door mr. H., zijn verschenen.

Bij die behandeling was de raad als volgt samengesteld: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en de mrs. E. Bige, H.C. Brandsma, F. Klemann, C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht luidt als volgt.

Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan enig handelen in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten. Verweerder heeft inbreuk gemaakt op de Verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten en heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

3.

De klacht is als volgt toegelicht.

3.1

Verweerder heeft zich per 1 mei 2009 als advocaat laten uitschrijven. De ambtshalve bezwaren hebben betrekking op gedragingen van verweerder in de periode, dat hij nog de hoedanigheid van advocaat bezat.

3.2

In september 2008 heeft de voormalig deken van genoemde Orde, mr. F.A.M. Knüppe, informatie bereikt, die reden tot zorg gaf over de financiële toestand van de praktijk van verweerder. Omdat verweerder het door de deken gevraagde inzicht in de financiële toestand  van zijn praktijk en vooral het inzicht in het beheer van derdengelden niet kon geven, is afgesproken, dat verweerder en de Orde van Advocaten gezamenlijk een onderzoek zouden laten instellen naar de financiële toestand van de advocatenpraktijk van verweerder en van zijn praktijkvennootschap.

Het onderzoek is uitgevoerd door mevrouw drs. M., hierna de accountant, destijds werkzaam bij V., accountants en belastingadviseurs te X. Afspraak was dat de accountant binnen twee weken na de start van het onderzoek schriftelijk verslag zou uitbrengen. De kosten van het onderzoek zouden voor rekening van verweerder zijn, waarbij de Orde zich jegens de accountant voor bedoelde kosten garant heeft gesteld. In de daarop volgende weken bleek, dat verweerder de door de accountant verlangde gegevens niet, althans niet tijdig en niet volledig, kon aanleveren. Uiteindelijk heeft de accountant op verzoek van de deken op 9 januari 2009 een concept rapport uitgebracht zonder dat alle gegevens beschikbaar waren.

3.3

De inhoud van het concept rapport blijft reden tot zorg geven over de praktijkvoering en de nakoming van de van toepassing zijnde Verordeningen, in het bijzonder de Boekhoudverordening. Uit het onder 3.5 te noemen verzoek waarop, naar de raad begrijpt, de deken zich in het kader van deze klacht tevens beroept, volgt dat uit het conceptrapport het volgende blijkt:

a. er zijn slechts stukken van één derdengeldenrekening, terwijl verweerder heeft verklaard dat hij over drie derdengeldenrekeningen beschikt,

b. de accountant heeft tot aanzienlijke bedragen geen aansluiting kunnen vinden tussen de mutaties op de derdengeldenrekeningen en de cliëntendossiers

c. er hebben tot grote bedragen mutaties op de derdengeldenrekeningen plaatsgevonden, die geen betrekking hebben op derdengelden,

d. daartegenover blijken er betalingen op de kantoorrekening te hebben plaatsgevonden ter zake derdengelden

e. er blijkt in één dossier meer te zijn uitbetaald dan ontvangen,

f. van alle ontvangsten blijkt 55% afkomstig te zijn van de derdengeldenrekening,

g. de liquiditeitspositie van verweerder is sterk negatief,

h. het resultaat over 2008 is  € 23.217,- positief, maar na correctie ruim € 65.000,- negatief,

i. de financiële administratie is onvolledig.

3.4

Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 46 Advocatenwet, respectievelijk art. 6 Boekhoudverordening respectievelijk regel 37 van de Gedragsregels voor Advocaten.

3.5

Op 22 januari 2009 hebben de adjunct-secretaris en de deken over dit conceptrapport een gesprek gevoerd met verweerder. Verweerder heeft voorafgaande aan de bespreking te kennen gegeven, dat hij er geen prijs op stelde dat de accountant bij het gesprek aanwezig was, teneinde eventuele onjuistheden of onvolledigheden in het rapport te kunnen bespreken. In dit gesprek heeft verweerder het in het rapport naar voren komende beeld in grote lijnen onbestreden gelaten. Vervolgens heeft verweerder de deken laten weten, dat hij alsnog een nader onderzoek wenste te doen naar de bevindingen van de accountant en dat hij uiterlijk 11 februari 2009 stukken zou overleggen, waarmee het in het rapport naar voren komende beeld zou worden weggenomen. Op 11 februari 2009 heeft verweerder de deken verzocht hem meer tijd te gunnen.

3.6

Op 16 februari 2009 heeft de deken zich tot de raad gewend met het verzoek op de voet van artikel 60b Advocatenwet verweerder te schorsen in de uitoefening van de praktijk, dan wel die voorzieningen te treffen die de raad geboden achtte.

Ter ondersteuning van dit verzoek heeft de deken het volgende naar voren gebracht:

1. de praktijkinkomsten van verweerder zijn zeer laag en geven geen ruimte voor een redelijke ondernemersbeloning, waarmee de onafhankelijkheid in de praktijkuitoefening in gevaar dreigt te komen,

2. er is sprake van een negatieve liquiditeitspositie,

3. verweerder is uit hoofde van de verbroken samenwerkingsverbanden met achtereenvolgens mr. A. en mr. B., aan dezen opeisbare bedragen verschuldigd van € 16.250,- en € 12.000,-. Bovendien heeft verweerder tot dusverre de nota van de accountant onbetaald gelaten en is er sprake van een hierna nog te noemen opeisbare schuld aan mr. C.,

4. de derdengelden zijn niet beheerd op een wijze die voldoet aan de eisen die de Boekhoudverordening stelt. Zo blijkt er sprake te zijn van een vermenging van geldstromen tussen de kantoorrekening van verweerder en de derdengelden rekening(en). De administratieve verantwoording van de beheerde derdengelden voldoet evenmin aan de eisen van de Boekhoudverordening,

5. De administratie is in algemene zin niet op orde,

6. Verweerder blijft onverminderd in gebreke om het gevraagde inzicht in zijn financiële positie en in het beheer van de derdengelden te verschaffen.

3.7

Dat verzoek is voorafgaande aan de mondelinge behandeling daarvan ingetrokken, nadat verweerder had verklaard dat hij zich met ingang van 1 mei 2009 als advocaat zou laten uitschrijven. Bij de intrekking van het verzoek is aan verweerder kenbaar gemaakt, dat hij nog onverkort de reeds eerder van hem gevraagde en door hem toegezegde verantwoording diende te verstrekken met betrekking tot het beheer van derdengelden. Verweerder is voorgehouden dat indien die verantwoording er niet zou zijn op het moment, dat hij zich als advocaat zou laten uitschrijven, dit voor de deken reden zou kunnen zijn alsnog een dekenbezwaar ter zake daarvan in te dienen.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Verweerder heeft aansluiting gezocht bij het kantoor van mr. B. De administraties werden door mr. B. bijgehouden. Daar heeft verweerder zich nauwelijks mee bemoeid. De samenwerking is abrupt en problematisch verbroken. Financieel is er het nodige misgegaan. Er is echter inmiddels veel rechtgezet. Er is een derdengeldenrekening, die niet per dossier is uitgesplitst. De grote posten in het accountantsrapport hebben echter geen betrekking op verweerder maar op mr. B.

De Stichting Beheer derdengelden van het kantoor B. omvatte drie rekeningen:

a. de oorspronkelijke derdengeldenrekening,

b. een depositorekening, waarop derdengelden tegen een hogere rente konden worden weggezet,

c. een eigen rekening van mr. B., die hij had geopend omdat hij zijn de derdengelden wilde afsplitsten.

Op een gegeven moment is er per abuis van de derdengeldenrekening € 30.000,- op een kantoorrekening overgemaakt. Dat bedrag is onder inhouding van griffierecht enige dagen nadien weer op de derdengeldenrekening teruggestort.

Verweerder heeft alle dagafschriften betreffende deze rekeningen aan de deken ter hand gesteld. Vervolgens is het voorlopig accountantsrapport opgesteld. Verweerder heeft commentaar geleverd op dit rapport, maar daar wilde de deken niets mee doen. Verweerder is van oordeel, dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden.

In het voorlopig accountantsrapport worden drie posten aan de orde gesteld. De post van Y. en Z. vallen tegen elkaar weg. Het betreft hier dezelfde cliënten. Dan resten er nog een post van € 1.250,- (………..) en een van € 550,- (……….). Verweerder heeft in deze zaken nog geen schriftelijke bevestiging van de cliënten, dat de derdengelden correct zijn afgewikkeld. Verweerder kan echter wel middels dagafschriften aantonen, dat deze bedragen aan de cliënten zijn doorbetaald.

In november 2009 liepen er nog vijf zaken van verweerder. Daarvan zijn nu nog twee zaken over, die zich in een eindstadium bevinden. Er was nog een financiële nasleep voor wat betreft griffierechten, maar daarvoor is een regeling getroffen. Ook zijn de problemen met de collega advocaten opgelost.

5.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken, dat verweerder in gebreke is gebleven om aan de deken het gevraagde inzicht in zijn financiële positie en in het beheer van de derdengelden te verschaffen. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. Een advocaat is verplicht desgevraagd aan de deken alle informatie te verschaffen, die de deken voor de uitoefening van zijn controle functie noodzakelijk oordeelt.

6.

De overige klachtonderdelen hebben betrekking op de voorlopige conclusies uit een voorlopig rapport van de aangezochte accountant, die in de onderhavige zaak onderzoek heeft gedaan. De voorlopige conclusie is, dat er mogelijk in strijd met de Boekhoudverordening is gehandeld, doordat oneigenlijk gebruik is gemaakt van de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Als dit zo zou zijn is dat een ernstig vergrijp.

7.

De eigen houding van verweerder heeft tot nu toe tot gevolg gehad, dat het accountantsrapport geen definitieve status heeft gekregen. Gelet op de ernst van het mogelijke vergrijp oordeelt de raad noodzakelijk, dat over de in het rapport aan de orde gestelde kwesties alsnog helderheid ontstaat.

Om die reden wordt verweerder opnieuw in gelegenheid gesteld om het ertoe te leiden, dat V. alsnog een definitief rapport opstelt, waarin verweerder zich ofwel kan vinden, ofwel tegen de conclusies waarvan hij op concrete en goed onderbouwde wijze zijn bezwaren formuleert. Deze stukken zullen door verweerder aan de deken moeten worden toegezonden.

8.

Verweerder heeft de eerder door de raad gegeven termijn om dit te bewerkstelligen ongebruikt voorbij laten gaan. De raad stelt verweerder voor de tweede maal in de gelegenheid om met de accountant in debat te gaan, mede gelet op de tijdens de behandeling van 15 februari 2010 door mr. H. gedane mededeling, dat hij aan een dergelijke procedure concrete sturing wil geven en gelet op de bereidheid van de Raad van Toezicht van genoemde Orde om de kosten van de accountant voor te schieten.

Verweerder dient er rekening mee te houden, dat de raad zich bij het opnieuw ongebruikt laten verstrijken van de termijn genoodzaakt zal zien om de voorlopige conclusies uit het voorlopige accountantsrapport tot de hare te maken en op basis daarvan de klacht af te handelen.

DE TUSSENBESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Alvorens verder te beslissen stelt de raad verweerder in de gelegenheid om binnen drie maanden na de datum van de tussenbeslissing aan het in overweging 7 van de tussenbeslissing gestelde te voldoen en met het verzoek aan de deken om uiterlijk over drie maanden de raad van zijn bevindingen op de hoogte te stellen.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2010.

Griffier      Voorzitter

Appel tegen de tussenbeslissing is alleen mogelijk tegelijk met een eventueel tegen de te geven eindbeslissing in te stellen hoger beroep.

Deze beslissing is verzonden op: 15 maart 2010.