Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1275

Zaaknummer

10-97

Inhoudsindicatie

De klacht betreft:

Inhoudsindicatie

a.

Inhoudsindicatie

de weigering van verweerder om namens de vereniging maatregelen te nemen jegens de gemeente met betrekking tot het aanspreken van de individuele eigenaren in plaats van de vereniging op basis van de met de vereniging gesloten overeenkomst waarbij voor een vast bedrag per jaar rechtsbijstand wordt verleend, maar slechts op basis van een commercieel tarief.

Inhoudsindicatie

b.

Inhoudsindicatie

het ontbreken van een interne klachtenregeling en het niet aangesloten zijn van verweerder bij een klachten- of geschillenregeling en het zich ten onrechte terugtrekken,

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel, dat verweerder in redelijkheid het standpunt om niets in de zaak te doen heeft mogen innemen. De raad had zich kunnen voorstellen, dat verweerder bij zijn optreden naar de leden van de vereniging iets ruimhartiger was geweest en ter zitting heeft verweerder er ook blijk van gegeven zich van die mogelijkheid bewust te zijn, doch dit maakt de handelwijze van verweerder nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voorts oordeelt de raad  dat verweerder niet verplicht was om voor betreft zijn overeenkomst met de vereniging in een geschillenregeling te voorzien en zich heeft mogen terugtrekken.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

10-97

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 1 juli 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

X,

namens de Vereniging van Eigenaren

klaagster,

hierna: klaagster

tegen:

Y

advocaat te [plaats],

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 1 november 2010, waar verweerder is verschenen. De raad heeft van X een brief ontvangen d.d. 28 oktober 2010, waarin wordt meegedeeld, dat klaagster vanwege het vroege tijdstip en de ver verwijderde zittingsplaats niet ter zitting zal verschijnen en het nodige ter onderbouwing van de klacht naar voren wordt gebracht.

Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en de mrs. J.R.O. Dantuma, F. Klemann, H.F.J. Maissan en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht luidt als volgt.

Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door:

a.

te weigeren namens de vereniging gepaste maatregelen te nemen jegens de gemeente met betrekking tot het aanspreken van de individuele eigenaren in plaats van de vereniging en door de individuele leden niet bij te willen staan op basis van de overeenkomst waarbij voor een vast bedrag per jaar rechtsbijstand wordt verleend, maar slechts op basis van een commercieel tarief. De vereniging is niet juist voorgelicht over de juridische positie van de individuele eigenaren en de positie van de vereniging jegens de gemeente.

b.

de bezwaren van de vereniging, wegens het ontbreken van een interne klachtenregeling en door niet te zijn aangesloten bij een klachten- of geschillenregeling, niet in behandeling te nemen, zodat de vereniging zich genoodzaakt zag zich te wenden tot de deken, hetgeen tot gevolg had dat de overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand werd opgezegd zonder enige compensatie.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de Vereniging van Eigenaren, hierna vereniging. Door verweerder werd rechtsbijstand verleend op grond van een met de vereniging gesloten overeenkomst van 1 januari 2007, waarin was bepaald dat er een vaste vergoeding werd voldaan van € 345,- per jaar. In 2001 heeft de deelgemeente Z de vereniging aangeschreven om bepaalde werkzaamheden aan de panden te laten verrichten met de aanzegging, dat voor het geval de werkzaamheden niet binnen de bepaalde termijn zouden zijn verricht, deze vanwege de gemeente uitgevoerd zouden worden, waarna de kosten op de vereniging verhaald zouden worden. Tegen dat besluit heeft de vereniging bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is afgewezen en er is geen beroep ingesteld.

De gemeente heeft de werkzaamheden laten verrichten en de kosten bij de individuele eigenaren in rekening gebracht volgens de verdeelsleutel, zoals opgenomen in de betreffende splitsingsakte. De vereniging heeft bezwaren geuit tegen het hanteren van de verdeelsleutel en tegen het aanspreken van de individuele eigenaren. Eén van de individuele eigenaren heeft een procedure aangespannen tegen de gemeente en heeft zich verzet tegen het dwangbevel. Bij vonnis van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank A geoordeeld, dat de gemeente niet de individuele appartement eigenaren had mogen aanspreken maar alleen de vereniging.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

Bestuursrechtelijke zaken en geschillen met de Overheid zijn in de overeenkomst van juridische dienstverleningen uitgesloten en de overeenkomst is niet gesloten met de individuele eigenaren maar met de vereniging. De gemeente was gerechtigd de individuele eigenaren aan te spreken. Het was aan de individuele eigenaren om de vordering te betwisten. De gemeente kon niet worden gedwongen de vereniging aan te spreken. De vereniging is correct en passend geïnformeerd voor zover mogelijk binnen de kaders van de overeenkomst van juridische dienstverleningen. Indien de vereniging van de gemeente een dwangbevel had ontvangen dan was dit geschil onder de dekking gevallen, zij het, dat dit geschil dateerde van voor de datum van de overeenkomst, zodat op grond van de daarin opgenomen clausule drie uren gratis rechtsbijstand zou zijn verleend en vervolgens op basis van het commerciële tarief zou zijn opgetreden. In de brief aan de vereniging van 29 juli 2007 heeft verweerder in de laatste alinea op bladzijde 1 als argument genoemd, dat de gemeente de keus had om ofwel de vereniging ofwel de individuele leden aan te spreken, terwijl de civiele rechter een aantal jaren later een beslissing heeft genomen, waaruit blijkt dat die keuzemogelijkheid er niet is en alleen de vereniging kon worden aangesproken. Verweerder vindt dit een buitengewone merkwaardige uitspraak en een door hem geraadpleegde deskundige is het met hem eens. Kennelijk bestaat er verschil tussen een civielrechtelijke en een bestuursrechtelijke insteek, aldus verweerder.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

In de overeenkomst is geen geschillenregeling overeengekomen. Bij geschillen is de burgerlijke rechter bevoegd. Zo is dat expliciet in de overeenkomst opgenomen.

Op grond van het ontbreken van de vereiste vertrouwensband is de overeenkomst opgezegd.

5.

De Raad beoordeelt de klacht als volgt.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

Tussen partijen staat vast, dat de vereniging niet in rechte is aangesproken en dat op grond van de overeenkomst alleen aan de vereniging en niet aan individuele leden rechtsbijstand verleend behoefde te worden. Op grond daarvan komt de raad tot het oordeel, dat verweerder in redelijkheid het standpunt om niets in de zaak te doen heeft mogen innemen.

Dat in het vonnis van de civiele rechter van enige jaren later een ander standpunt is ingenomen inhouden dat de gemeente de vereniging had moeten aanspreken in plaats van de leden maakt dit niet anders. Daarover was kennelijk verschil van mening mogelijk.

De raad had zich kunnen voorstellen, dat verweerder bij zijn optreden naar de leden van de vereniging iets ruimhartiger was geweest en ter zitting heeft verweerder er ook blijk van gegeven zich van die mogelijkheid bewust te zijn, doch dit maakt de handelwijze van verweerder nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Derhalve is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

Verweerder was niet verplicht om voor betreft zijn overeenkomst met de vereniging in een geschillenregeling te voorzien. Gelet op de inmiddels ontstane situatie mocht verweerder concluderen, dat de vertrouwensbasis aan de relatie tussen verweerder en de vereniging was komen te ontvallen en mocht verweerder op grond daarvan de overeenkomst met de vereniging opzeggen en zijn relatie met de vereniging verbreken.

Daarmee is de klacht ongegrond.

 

 DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht van klaagster tegen verweerder is in al zijn onderdelen ongegrond

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2010.

Griffier      Voorzitter