Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0594

Zaaknummer

09-92

Inhoudsindicatie

In een alimentatieprocedure wordt een door klager gemanipuleerd bankafschrift overgelegd. Van de valsheid daarvan blijkt als later op verzoek van de rechtbank een nota-riële afrekening wordt overgelegd waaruit blijkt dat de schulden waarvan aflossing uit het bankafschrift moest blijken waren betaald uit een door klager verkregen hypothecair krediet. Er volgde strafrechtelijk onderzoek naar klagers handelwijze met betrekking tot het bankafschrift en verweerders betrokkenheid daarbij. Klachtonderdeel 1 betreft het feit dat verweerder wist althans had kunnen weten dat de aflossing van die schulden zo twee keer werd opgevoerd. Ongegrond. Het is aannemelijk dat verweerder van klagers handelwijze geen weet heeft gehad. Klachtonderdeel 2: verweerder heeft zijn geheimhouding verplichting geschonden door de politie mededeling te doen over zijn, verweerders, rol in de kwestie. Eveneens ongegrond: verweerder heeft na ingewonnen advies niet meer aan feiten openbaargemaakt dan nodig was ter oplossing van de netelige positie waarin hij geraakt was.

Uitspraak

09-92

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 26 oktober 2009 heeft mr. J.A. Holsbrink, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

klager tegen  verweerder.

 

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 15 februari 2010, waar zowel klager als verweerder is verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet, P.R.M. Noppen en R.R.J.A. Olie-Hallmans, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2. Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tot wijziging van alimentatie. Die procedure is aangevangen met een verzoekschrift dat op 21 februari 2007 bij de rechtbank is ingediend.

Aan de orde was onder meer de vraag of bij de bepaling van zijn draagkracht de aflossing van huwelijkse schulden in aanmerking genomen zou moeten worden. Volgens klager had hij voor de aflossing van die schulden een nieuwe lening afge-sloten. Als bewijs daarvan heeft hij een bankafschrift van 10 augustus 2006 van dat doorlopend krediet bij [X]bank geproduceerd. Op dat bankafschrift stonden betalingen aan vier crediteuren, te weten [.., [],[] en [] vermeld tot een totaalbedrag van € 15.738,36. Dit afschrift is door verweerder in de procedure overgelegd.

Ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 13 juni 2007 is de koop van de nieuwe woning van klager onderwerp van gesprek geweest. De rechter heeft toen bepaald dat de man de koopakte, hypotheekakte en afrekening van de notaris over diende te leggen.

In de eindbeschikking van 25 juli 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat blijkens de afrekening van de notaris de bewuste huwelijkse schulden reeds waren afgelost met de aflossing van de hypothecaire lening. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het vreemd voorkwam dat op het bankafschrift van [X]bank de betaling van de bewuste schulden in een ander lettertype vermeld was dan gebruikt was voor de rest van het afschrift, en op basis daarvan het vermoeden uitgesproken dat de ge-gevens niet door de bank op het afschrift waren vermeld. De rechtbank heeft zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat de man (klager, RvD) heeft getracht de rechtbank te misleiden voor wat betreft de aflossing van voormelde huwelijkse schulden.

Op basis van dit laatste heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie verzocht een onderzoek in te stellen. Dat onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden en is uit-gemond in een transactie ter zake van mogelijke valsheid in geschrifte door klager.

In het kader van dat onderzoek is ook verweerder gehoord. Hij heeft nadien zijn verklaring op schrift gesteld in een brief van 14 februari 2008. Die luidde als volgt:

‘U heeft aan mij de vraag voorgelegd of ik op enige wijze betrokken ben geweest bij het toevoegen van de posten [..,..,.. en ..]op het bankafschrift van de[X]bank. Ik kan daar kort over zijn. Ik ben daar op geen enkele wijze bij betrokken geweest.

Uit de verklaring van de heer […] (klager) blijkt dat hij stelt dat hij deze verande-ringen op het bankafschrift heeft aangebracht, doch hij voegt daaraan toe dat deze posten in overleg met mij zijn toegevoegd. Dat is niet juist. Ik heb daar geen overleg over gevoerd met de heer […]. Ik wist daar ook niets van. Ook mij is achteraf, op het moment dat ik de beschikking van de Rechtbank [] onder ogen kreeg, gebleken dat er zaken zijn toegevoegd op het betreffende bankafschrift.

Kortom, de beschuldigingen van de heer […] aan mijn adres kloppen niet. Overi-gens schort er wel meer aan de verklaring van de heer […] . Ik zal daar evenwel niet op ingaan gegeven het feit dat u mij enkel gevraagd heeft om te reageren op het punt van het toevoegen op het bankafschrift.’

3. Klager heeft zich beklaagd over het volgende.

1. Verweerder wist althans had kunnen weten dat de desbetreffende schulden door klager twee keer waren opgevoerd; hij had moeten ingrijpen;

2. Verweerder heeft ten onrechte zijn geheimhoudingsverplichting geschonden.

Klager heeft in een later stadium, nadat zijn klacht reeds door de deken ter kennis van de raad was gebracht, bij brief d.d. 25 januari 2010, nog aan de orde gesteld dat hij voor de alimentatieprocedure een toevoeging van de Raad voor Rechtsbij-stand had kunnen krijgen en dat verweerder hem daaromtrent ten onrechte niet heeft geïnformeerd.

Dit verwijt blijft buiten behandeling aangezien het niet eerst bij de deken is inge-diend en dus ook niet is onderzocht.

4. De raad beoordeelt de wel te behandelen onderdelen van de klacht als volgt.

Klachtonderdeel 1

Klager heeft erkend dat hij degene is geweest die op het bankafschrift een viertal namen van crediteuren met daarachter beweerdelijk afgeloste bedragen heeft inge-typt. Niet is aannemelijk geworden dat – zoals klager heeft beweerd – verweerder hem tot die vervalsing heeft aangezet of anderszins daarvoor verantwoordelijk is.

Klager heeft destijds het origineel van het afschrift aan verweerder overhandigd. Verweerder heeft het desgevraagd ter zitting aan de raad getoond en overgelegd. Het bevindt zich thans in het dossier van de raad.

De leden van de raad zijn het er unaniem over eens dat de door klager aangebrach-te toevoegingen  niet direct als zodanig in het oog springen. Het is niet verwonder-lijk dat zij dat bij verweerder ook niet meteen deden. Zijn lezing dat hij voor het eerst in de beschikking van de rechtbank las dat er twijfels bestonden omtrent de oorspronkelijkheid/echtheid van het afschrift is aannemelijk.

Het ligt voor de hand dat verweerder, wanneer de vervalsing hem wel was opge-vallen, klager daarmee geconfronteerd zou hebben en daaraan consequenties zou hebben verbonden. Er is niets dat er op wijst dat verweerder geneigd zou zijn ge-weest de door klager ingeslagen frauduleuze weg te bestendigen.

Het gaat klager niet aan om met zijn beschuldiging in het eerste klachtonderdeel verweerder verantwoordelijk te houden voor klagers eigen misleidende gedragin-gen. Klager wist als geen ander dat de door hem in het afschrift opgevoerde aflos-sing van de schulden niet, zoals het door klager bewerkte bankafschrift wèl sugge-reerde, uit het doorlopend krediet maar uit de hypotheek voor zijn nieuwe woning was geschied. De afrekening van de notaris waaruit (ook) van deze aflossingen bleek heeft hij niet eerder dan na de comparitie aan verweerder bezorgd. Dat het toen aan verweerder niet is opgevallen dat de daar genoemde, uit de hypotheek af-geloste kredieten, dezelfde waren als die al eerder waren opgevoerd met het be-werkte bankafschrift, kan niet aan hem worden verweten, laat staan dat verweerder door het enkele doorzenden van de afrekening aan de rechtbank medeverantwoordelijk zou kunnen worden gehouden voor de door klager ingezette misleiding. Het is klager zelf, en klager alleen, die verantwoordelijk is voor die misleiding en de gevolgen daarvan.

Evenmin is aannemelijk dat verweerder anderszins tekort is geschoten tegenover klager door, nadat eenmaal het bankafschrift was overgelegd, zonder meer en na-dat de rechtbank daarom was gevraagd en hij daartoe door klager in staat was ge-steld de notariële afrekening  in te sturen.

De raad zal dan ook dit onderdeel van de klacht als ongegrond afwijzen.

Klachtonderdeel 2

Verweerder heeft zijn brief van 14 februari 2008 geschreven nadat hij overleg heeft gehad met de raad van toezicht, juist omdat zijn verplichtingen als geheim-houder speelden bij de vraag of hij tegemoet kon komen aan het verzoek van de politie om opheldering over zijn eventuele rol in deze kwestie. Dat verzoek berustte op de verklaring van verdachte dat verweerder van de gang van zaken weet had gehad. Na ingewonnen advies heeft hij in bedoelde brief aan feitelijkheden over de gang van zaken en zijn wetenschap daaromtrent niet méér openbaargemaakt dan past bij het feit dat hij het risico liep als verdachte in deze kwestie te worden be-trokken. Hij heeft dusdoende aan zijn verplichting tot geheimhouding naar behoren rechtgedaan. De voorlaatste zin uit de hiervoor geciteerde passage uit die brief ("Overigens schort er wel meer aan de verklaring van de heer [...]. Ik zal daar evenwel niet op ingaan...") is een ongelukkige maar valt te begrijpen vanuit de  ne-telige positie waarin verweerder door toedoen van klager was gekomen. Dit punt is naar behoren opgelost nu verweerder daarvoor klager zijn verontschuldigingen heeft aangeboden.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De klacht van klager tegen verweerder is ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2010.

griffier     voorzitter