Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-08-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0956

Zaaknummer

10-039U

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht tegen de eigen advocaat. De klacht houdt in dat verweerder zich onvoldoende voor klaagster heeft ingezet. Verweerder heeft zich wellicht laten leiden door irritatie over de wijze waarop klaagster met hem communiceerde en daardoor onvoldoende zorgvuldig gewerkt. Verzet gegrond, klacht gegrond. Maatregel van enkele waarschuwing.

Uitspraak

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 31 augustus 2010

in de zaak 10-039U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 26 januari 2010, bij de raad binnengekomen op 28 januari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 9 februari 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 9 februari 2010 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij brief van 17 februari 2010, door de raad ontvangen op 18 februari 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 21 juni 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven.

- Het verzet van klaagster bij brief van 17 februari 2010.

 

De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich onvoldoende voor klaagster heeft ingezet. Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm, zoals deze is neergelegd in artikel 46 Advocatenwet, geschonden.

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard.

De feiten

3.1 Klaagster heeft verweerder in maart 2009 verzocht bijstand te verlenen in een arbeidsgeschil met haar werkgever. Klaagster was daar sinds 2001 werkzaam als keukenassistent. Op 26 februari 2009 heeft de werkgever van klaagster een brief aan klaagster gestuurd met de mededeling geen enkel vertrouwen te hebben in een vruchtbare voortzetting van het dienstverband. Bij die brief is een concept beëindigingsovereenkomst gevoegd.

3.2 Op 10 maart 2009 heeft verweerder een brief gestuurd aan de werkgever van klaagster. In die brief staat, onder meer, dat klaagster haar werkzaamheden altijd met de grootst mogelijke inzet en plichtbetrachting heeft verricht, dat klaagster zich niet herkent in de feitenconstellatie zoals die door werkgever was geschetst en dat klaagster bij een eerder functioneringsgesprek niet was gewezen op mogelijke verbeterpunten zodat klaagster zich overvallen voelde. Verweerder heeft de werkgever gemeld dat klaagster prijs stelt op continuering van het dienstverband en mediation voorstelt om uit de impasse te geraken.

3.3 In de periode daarna heeft klaagster een groot aantal e-mails en stukken aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft geen onderhandelingen gevoerd met de (advocaat van de) werkgever.

3.4 De werkgever heeft vervolgens een ontbindingsverzoek ingediend dat door verweerder bij brief van 5 mei 2009 aan klaagster is doorgestuurd. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat het in het voordeel van klaagster zou zijn een zitting te voorkomen en dat het dienstig zou zijn een voorstel te doen teneinde de kwestie in der minne te schikken.

3.5 Op 13 mei 2009 heeft verweerder aan klaagster een brief gestuurd dat op 8 juni 2009 een mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek zou plaatsvinden. In genoemde brief heeft verweerder klaagster geadviseerd te trachten een minnelijke schikking te bereiken met haar werkgever.

3.6 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en is niet zelf bij de zitting aanwezig geweest. Verweerder heeft een kantoorgenoot geïnstrueerd die vervolgens de zitting met klaagster heeft bijgewoond. Tijdens de zitting is een minnelijke schikking bereikt waarbij een ontslag op neutrale gronden zonder toekenning van een ontslagvergoeding is overeengekomen.

 

De beoordeling van het verzet/de klacht

4.1 Het verzet en de klacht die daaraan ten grondslag ligt, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Nu de klacht het optreden van de eigen advocaat betreft heeft de voorzitter terecht als uitgangspunt genomen dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid moet bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste worden gediend. Voorwaarde is echter wel, dat de advocaat aan zijn cliënt duidelijk moet maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is.

4.3 De raad is van oordeel dat uit het dossier en het behandelde ter zitting blijkt dat verweerder zich onvoldoende van zijn taak heeft gekweten. Uit het dossier komt naar voren dat klaagster onvoldoende begrip had van haar juridische positie en van mogelijke feiten en/of omstandigheden die voor haar, in juridisch opzicht, van belang waren in het geschil met haar werkgever. Klaagster heeft, wellicht mede daarom, een grote hoeveelheid informatie aan verweerder gestuurd met de kennelijke strekking munitie te verschaffen voor het tegen de werkgever te voeren verweer. Het was aan verweerder om klaagster daarbij te begeleiden en verweerder heeft dat, naar het oordeel van de raad, onvoldoende gedaan.

4.4 Daarbij overweegt de raad dat verweerder niet met de wederpartij heeft onderhandeld terwijl reeds een vergoeding was aangeboden en verweerder geen verweerschrift in de procedure heeft ingediend. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat er geen verweer mogelijk was, maar gelet op de vele argumenten die door klaagster naar voren zijn gebracht had het op de weg van verweerder gelegen klaagster daarover duidelijker te adviseren. Overigens blijkt uit de brief die verweerder op 10 maart 2009 aan de werkgever van klaagster stuurde dat er op dat moment verweren mogelijk waren en is er (kennelijk) ook ter zitting enig verweer gevoerd. Het had in dat licht, volgens de raad, op de weg van verweerder gelegen een verweerschrift in te dienen, zeker toen duidelijk werd dat verweerder niet zelf op de zitting zou verschijnen.

4.5 Verweerder heeft zich wellicht laten leiden door irritatie over de wijze waarop klaagster met hem communiceerde en daardoor naar het zich laat aanzien onvoldoende zorgvuldig gewerkt. De beslissing van de voorzitter kan daarom niet in stand blijven. Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter, waarbij de klacht kennelijk ongegrond is verklaard, is derhalve gegrond. Gelet op hetgeen de raad hiervoor heeft overwogen acht de raad de klacht eveneens gegrond.

Maatregel

4.6 Nu de klacht gegrond is bevonden dient een besluit omtrent een maatregel te volgen. De raad acht de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

 

 

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis, J.H.P. Smeets, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 31 augustus 2010.

 

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07