Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-07-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0993
Zaaknummer
10-02
Inhoudsindicatie
Klacht van de wederpartij. Advocaat mag in een echtscheidingsprocedure in het belang van haar cliënt handelen zoals zij heeft gedaan en heeft zich jegens klaagster niet onnodig grievend uitgelaten. Klacht ongegrond.
Uitspraak
10-02
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d.12 januari 2010 heeft mr. H.J. Schaatsbergen, op dat moment deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
X,
wonende te A.,
hierna: klaagster
tegen:
Y,
advocaat te B.,
hierna: verweerster
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 17 mei 2010 waar klaagster en verweerster zijn verschenen.
Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.J. Blaisse voorzitter en de mrs. E. Bige, F. Klemann, P.R.M. Noppen en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht alsmede de toelichting daarop luiden als volgt.
a.
Verweerster heeft het onrechtmatige verblijf van zoon W. bij vader een kwartaal weten te rekken en heeft reeds op 19 december 2008 aan de rechter toegezegd namens haar cliënt een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijfplaats van beide kinderen in te zullen dienen, doch heeft dit eerst op 25 maart 2009 - na indiening van de onderhavige klacht - en bovendien bij de rechtbank Lelystad in plaats van bij de rechtbank te Utrecht daadwerkelijk gedaan. Op deze wijze heeft verweerster op een jegens klaagster tuchtrechtelijke verwijtbaar wijze een vrijwel onomkeerbare situatie geschapen.
b.
Verweerster heeft onwaarheid gesproken door tijdens een kortgeding zitting van 11 maart 2009 te stellen, dat het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen op dat moment reeds was ingediend.
c.
Verweerster compliceert de verhouding tussen partijen onnodig en jaagt klaagster onnodig op kosten door zinloze procedures te voeren. Met name heeft verweerster ten onrechte namens haar cliënt beroep ingesteld tegen het kortgeding vonnis van 19 december 2008. Verweerster had kunnen volstaan met het indienen van meergenoemd wijzigingsvoorstel.
d.
Verweerster heeft zich in de procedure meermalen in woord en geschrift onnodig grievend uitgelaten door te stellen, dat klaagster een seksuele relatie onderhield met haar buurman, zonder dat dit op juistheid berust en zonder dat dit voor de procedure van belang is.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
Sinds december 2008 treedt verweerster op als advocaat van de ex echtgenoot van klaagster, de heer A. Voordien, namelijk op 21 maart 2007, was door de rechtbank Utrecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, waarbij zij gezamenlijk met het gezag over hun minderjarige kinderen belast waren gebleven. Bij beschikking van 4 oktober 2007 van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg te Utrecht. Bij beschikking van 21 november 2007 heeft de rechtbank Utrecht bepaald, dat de kinderen hun hoofdverblijf bij klaagster hebben. Sinds 16 november 2008 verblijft één van de kinderen, W, bij zijn vader, de heer A.. Bij kortgeding vonnis van 19 december 2008 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Lelystad bepaald, dat de heer A. W. aan klaagster diende af te geven onder verbeurte van een dwangsom. De vordering in reconventie van de heer A., inhoudende te bepalen, dat W. bij hem kon verblijven totdat op het verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats was beslist, werd afgewezen. Op 14 januari 2009 heeft verweerster hoger beroep ingesteld tegen voornoemd kortgeding vonnis van 19 december 2008. Tijdens een kortgeding te Utrecht, dat op 5 maart 2009 plaatsvond en door klaagster tegen Bureau Jeugdzorg was aangespannen, is duidelijk geworden, dat het Bureau evenals klaagster zelf in afwachting was van het verzoek van de heer A. tot wijziging hoofdverblijfplaats van W. en daarom nog geen stappen had ondernomen om W. naar klaagster te laten terugkeren. Tijdens een door de verweerster geëntameerd kortgeding tegen klaagster, dat op 11 maart 2009 plaatsvond, heeft verweerster meegedeeld, dat het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van W. inmiddels was ingediend. Het bewuste verzoekschrift is echter pas op 25 maart 2009 bij de rechtbank Lelystad ingediend. Voorts heeft verweerster in woord en geschrift in de gerechtelijke procedure gesteld, dat sprake is van een seksuele relatie tussen klaagster en een buurman van haar, de heer Z..
4.
Tot haar verweer heeft verweerster het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Verweerster was niet van begin af aan bij de zaak betrokken, maar pas vanaf december 2008. Verweerster heeft van haar cliënt opdracht gekregen om eerst hoger beroep in te stellen tegen het kortgeding vonnis van 19 december 2008 en pas daarna andere juridische stappen te zetten. Verweerster heeft haar cliënt niet geadviseerd om W. bij zich te houden en heeft haar cliënt gewezen op de gevolgen van het niet nakomen van de uitspraak van de rechter. Klaagster heeft de dwangsommen geïncasseerd. Het had op de weg van klaagster gelegen om stappen te ondernemen om de terugkeer van W. naar haar te bewerkstelligen.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Tijdens de zitting van 11 maart 2009 verkeerde verweerster in de veronderstelling, dat het verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats van W. reeds daadwerkelijk was ingediend. Toen de verweerster op kantoor terugkwam, bleken de stukken getekend in het dossier te liggen doch nog niet te zijn ingediend in afwachting van de uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand, die op zich lieten wachten.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
De cliënt van verweerster wenste in hoger beroep te komen, omdat hij meende dat de voorzieningenrechter de belangen van W. niet zorgvuldig had afgewogen en omdat hij het niet eens was met de opgelegde dwangsom. Bij tussenbeschikking heeft het Hof Leeuwarden inmiddels beslist, dat W. gehoord had moeten worden. Dat heeft nu weinig zin meer, omdat er inmiddels een uitspraak in de bodemprocedure ligt inhoudende, dat W. bij vader kan blijven wonen. De appèlrechter dient nu nog te beslissen over de verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 10.000,-.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Verweerster erkent, dat zij de rol van de buurman, zoals haar cliënt die zag, in de procedure heeft verwoord omdat dit voor de zaak van belang kon zijn. Ten aanzien van de gewraakte passage voor wat betreft de seksualiteit in het bijzijn van de kinderen had verweerster geen reden aan het waarheidsgehalte van de opmerkingen van haar cliënt te twijfelen. Haar cliënt vertelde dat hij dit verhaal zelf van zijn kinderen had gehoord. Verweerster heeft de passage grondig met haar cliënt besproken en een afweging gemaakt, waarbij verweerster zoveel mogelijk voor een gekuiste versie heeft gekozen.
5.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is het daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn.
De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de raad in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.
Meer in het bijzonder overweegt de raad naar aanleiding van de diverse klachtonderdelen als volgt.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Verweerster heeft uitgelegd waarom het de nodige tijd heeft geduurd voor het verzoek tot wijziging verblijfplaats is opgesteld en vervolgens daadwerkelijk is ingediend. Verweerster wilde zich eerst op de hoger beroepsprocedure tegen het kortgeding vonnis van 19 december 2008 concentreren en vervolgens ontstond vertraging bij de toezending van uittreksels uit de burgerlijke stand, die nodig waren voor de indiening van bedoeld verzoek.
Een advocaat heeft tot taak de belangen van zijn cliënt te behartigen. De raad is van oordeel, dat verweerster heeft mogen handelen zoals zij heeft gedaan, mede gelet op het betrekkelijke korte tijdsverloop tussen de mededeling ter zitting van 19 december 2008, dat bedoeld verzoek zou worden ingediend en het moment waarop dit daadwerkelijk is gebeurd, n.l. 25 maart 2009. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Verweerster heeft erkend op de zitting van 11 maart 2009 een vergissing te hebben gemaakt, door te stellen dat het verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijf plaats inmiddels was ingediend. Bedoeld verzoek is 14 dagen na de zitting alsnog ingediend. Op zich staat vast, dat verweerster aan de rechter een foutieve mededeling heeft gedaan. Echter niet is gebleken, dat hierbij kwaad opzet in het spel was of dat klaagster door deze foutieve mededeling schade heeft geleden. Verweerster heeft voorts gesteld, dat zij toen haar van haar vergissing bleek daarover contact met de advocaat van klaagster heeft opgenomen en de raad heeft geen reden om aan de juistheid van deze stelling van verweerster te twijfelen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Het verwijt, dat verweerster een zinloze procedure aanhangig heeft gemaakt treft geen doel nu verweerster een grote vrijheid heeft om de belangen van haar cliënt op een wijze die haar goeddunkt te behartigen ook indien dat het aanhangig maken van een klaagster onwelgevallige procedure inhoudt. Voorts kan uit de niet door klaagster weersproken tussenbeschikking van het Hof Leeuwarden worden afgeleid, dat in hoger beroep mogelijkerwijs dwangsommen worden teruggedraaid, zodat bedoelde procedure niet als zijnde zinloos gekwalificeerd kan worden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken, dat verweerster heeft gesteld, dat klaagster een seksuele relatie onderhield met haar buurman, de heer Z. Ook uit het dossier inzake de klacht van de heer Z. tegen verweerster, die ook op 17 mei 2010 door de raad is behandeld en waarop klaagster zich ter onderbouwing van dit klachtonderdeel beroept, blijkt dit niet. De klacht mist in zoverre feitelijke grondslag.
Voor wat betreft de overige mededelingen over seksuele handelingen van klaagster heeft verweerster aangegeven, dat zij op mededelingen van haar cliënt is afgegaan, dat zij een afweging heeft gemaakt of zij deze mededelingen zou doen en dat zij toen zij hiertoe had besloten omdat zij dit in het belang van haar cliënt oordeelde, bij de formulering van haar mededelingen de grootst mogelijke terughoudendheid heeft betracht. Binnen de speelruimte die verweerster als advocaat van de wederpartij had en gelet op de zorgvuldigheid, die verweerster bij haar handelwijze in acht heeft genomen, oordeelt de raad de gewraakte passage niet onnodig grievend.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klacht van klaagster tegen verweerster is in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010.
Griffier Voorzitter