Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-06-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0753
Zaaknummer
09-334A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klager is van mening dat verweerder hem inhoudelijk onvoldoende deskundig heeft bijgestaan. De voorzitter heeft de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard, omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in het algemeen pas sprake is als de advocaat bij de behandeling van een zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Ook volgens de raad heeft verweerder volgens deze norm niet klachtwaardig gehandeld; verzet ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 22 juni 2010
in de zaak 09-334A
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
de heer
k l a g e r
tegen
de heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 11 december 2009, door de raad ontvangen op 14 december 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. Bij beslissing van 11 januari 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 januari 2010 aan klager is verzonden.
1.3. Bij (ongedateerde) brief, door de raad ontvangen op 25 januari 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 21 april 2010. Zowel klager als verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. De raad heeft kennisgenomen van:
a. de beslissing van de voorzitter, waarvan verzet, en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst is gegeven (stukken genummerd 1 tot en met 24), de brief van klager, door de raad ontvangen op 16 maart 2010 met bijlagen;
b. het verzetschrift van klager, ontvangen op 25 januari 2010.
2. Klacht; verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:
a) in de appelprocedure die heeft geleid tot het voor klager ongunstige arrest van het gerechtshof van 9 juni 2009 niet alle argumenten naar voren heeft gebracht die eraan hadden moeten bijdragen dat de zaak voor klager gunstig zou aflopen;
b) de appelprocedure tegen notaris Z niet op de rol heeft gezet.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven in, dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Klaagt handhaaft zijn standpunt dat verweerder zijn zaak niet goed heeft behandeld.
3. Feiten
Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Klager was op huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw X. Samen kochten zij in 1984 een huis in Amsterdam en werden daarvan voor gelijke delen eigenaar. Klager heeft de gehele koopsom voldaan. De waarde van het pand is, onder andere door restauratie door klager zelf, aanzienlijk gestegen. De echtgenote van klager overleed in 1997 en heeft bij testament van eind 1996 hun twee zoons, ieder voor de helft benoemd tot enig erfgenaam. Klager was van 15 oktober 1996 tot 3 mei 1999 opgenomen in achtereenvolgens De Meren (AMC) en het Judith van Swethuis wegens een depressieve stoornis.
3.2 Op 16 april 1997 heeft notaris Y de handtekening op een volmacht gelegaliseerd als zijnde die van klager. Op basis van deze volmacht waren de zonen van klager ieder afzonderlijk algemeen bevoegd klager te vertegenwoordigen. Klager heeft de volmacht op 27 juni 1999 ingetrokken. Bij akte van verdeling van 30 december 1997 is het pand in Amsterdam toebedeeld en geleverd aan de zonen. Deze hebben de hypothecaire verplichtingen overgenomen en zich verplicht aan klager een bedrag van EUR 155.454,- te voldoen wegens overbedeling. Bij akte van dezelfde datum heeft klager deze schuld kwijtgescholden. Beide akten zijn verleden voor notaris Y waarbij klager en zijn zonen in persoon aanwezig waren. In de notariële tuchtzaak die klager tegen notaris Y was begonnen heeft de notariële tuchtkamer van het gerechtshof op 3 februari 2005 onder andere een waarschuwing aan de notaris opgelegd. Het gerechtshof was van mening dat de notaris laakbaar had gehandeld door zich bij de legalisatie van de handtekening van klager te beperken tot een vergelijking met een kopie van het rijbewijs van klager, wetende dat klager in een inrichting verbleef.
3.3 Klager heeft notaris Y in de loop van 2005 aansprakelijk gesteld voor de door de notaris gemaakte beroepsfouten, waarbij hij werd bijgestaan door een andere advocaat dan verweerder. De rechtbank heeft de vorderingen van klager bij vonnis van 10 januari 2007 afgewezen. Klager heeft zich vervolgens tot verweerder gewend voor een procedure in hoger beroep. Verweerder heeft het dossier in mei 2008 overgenomen van zijn voorganger. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest van 9 juni 2009 bekrachtigd en klager is in beide instanties in de proceskosten veroordeeld.
3.4 Op 10 juni 2009 heeft verweerder klager zowel telefonisch als schriftelijk geïnformeerd over het arrest en de mogelijkheid van cassatie. Klager kondigde vervolgens aan een tuchtklacht tegen verweerder in te dienen. Op dat moment heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager – in een andere zaak bij het Hof - beëindigd en de zaak op de parkeerrol geplaatst. Verweerder heeft klager het dossier toegezonden en hem aangeraden een andere advocaat te zoeken..
4. Beoordeling van de klacht, het verzet
4.1 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht overwogen dat bij de behandeling van een zaak voorop staat dat de advocaat de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënte het beste zijn gediend. De raad onderschrijft tevens de overweging van de voorzitter dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in het algemeen pas sprake is als de advocaat bij de behandeling van een zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
4.2 In het verzetschrift heeft klager niet voldoende kunnen motiveren waarom de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijk ongegrondverklaring van de klachten had kunnen komen. Met zijn stellingen heeft klager de raad niet kunnen overtuigen waarom de voorzitter niet had kunnen oordelen dat klachtonderdeel onder a) feitelijke grondslag dan wel relevantie mist. Ook ziet de raad niet in welk belang van klager is geschaad door het plaatsen van de zaak op de parkeerrrol.
4.3 Klager heeft de raad er niet van kunnen overtuigen dat de beslissing van de voorzitter onjuist is. Met de voorzitter is de raad van mening dat verweerder niet klachtwaardig heeft gehandeld. Het verzet van klager is derhalve ongegrond.
BESLISSING:
de raad van discipline:
verklaart het verzet van klager ongegrond.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2010 door mrs. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark. M.L.F.J. Schyns, D.J.S. Voorhoeve, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 22 juni 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
• klager
• verweerder
• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.