Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0282

Zaaknummer

R 136 - 2009

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het gegeven dat een advocaat door leden van de rechterlijke macht op zijn woord wordt geloofd is gebaseerd op het onderling vertrouwen tussen de advocatuur en de rechterlijke macht en kan alleen op grond daarvan bestaan. Verweerder heeft het vertrouwen van de rechterlijke macht in de advocatuur geschaad, wat hem tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen.

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar gegrond; voorwaardelijke schorsing 1 maand, proeftijd 2 jaar.

Uitspraak

 

BESLISSING

van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch inzake het bezwaar van

 

deken

 

tegen

 

verweerder

_____________________________________________________________________

 

Verloop van de bezwaarprocedure.

Bij schrijven van 7 juli 2009, door de raad ontvangen op 8 juli 2009, heeft de deken de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarisstaat.

 

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2009 waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 14 september 2009, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 16 november 2009.

 

Ter mondelinge behandeling waren de deken, adjunct secretaris van de raad van toezicht van de orde van advocaten te Roermond en verweerder aanwezig.

 

Vaststelling van de feiten voorzover voor het bezwaar van belang.

Verweerder heeft de heer X bijgestaan in een beroepsprocedure gericht tegen een besluit van het UWV dd. 6 november 2007.

Verweerder had bij brief dd. 19 november 2007 aan de Raad voor Rechtsbijstand het volgende geschreven:

“Het voorgenomen verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden uitgebreid met en beroepschrift tegen de beslissing van het UWV dd. 6 november jl. Een afschrift van deze beschikking U gelieve bijgaand aan te treffen.

Het beroep zal worden ingediend bij de Rechtbank te Roermond afdeling Bestuurszaken.”

De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak dd. 25 januari 2008 het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn. Verweerder heeft namens zijn cliënt bij brief dd. 7 maart 2008 verzet gedaan tegen die uitspraak. Bij brief dd. 28 april 2008 zijn de gronden van verzet aangevuld. Het UWV heeft bij brief dd. 30 juli 2008 gereageerd op het in het verzetschrift gestelde. Op 20 november 2008 is het verzet ter openbare terechtzitting door de rechtbank behandeld.

Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het besluit van het UWV niet aan hem maar aan zijn cliënt was verzonden. Verweerder stelde dat zijn cliënt in het ziekenhuis was opgenomen in de periode waarin de beroepstermijn een aanvang nam, dat de cliënt van verweerder direct na zijn terugkeer uit het ziekenhuis verweerder had geïnformeerd over het besluit, waarna verweerder nog op dezelfde dag, 19 december 2007, beroep had ingediend. Verweerder was daarom van mening dat het beroepschrift tijdig was ingediend.

De rechtbank Roermond heeft in zijn beslissing op het verzet dd. 2 december 2008 onder punt 1.9 het volgende overwogen:

“Na opposant en zijn gemachtigde ter zitting te hebben gehoord en hen in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren op de brief van geopposeerde van 30 juli 2008, is de rechtbank van oordeel dat de stelling van opposant omtrent de verzending van het bestreden besluit niet aannemelijk is geworden. De rechtbank heeft daartoe doen wegen dat uit de door geopposeerde overgelegd geding stukken blijkt dat het besluit van 6 november 2007 weliswaar aan opposant is gericht, maar dat er tevens een afschrift van een begeleidend schrijven aan de gemachtigde in de administratie van geopposeerde aanwezig is. Verder is gebleken dat opposant, anders dan in het verzetschrift is gesteld, in november en december 2007 niet in het ziekenhuis was opgenomen (maar pas in januari 2008). Voorts sporen de verklaringen van opposant en zijn gemachtigde niet geheel met elkaar, waar de gemachtigde heeft gesteld dat hij het besluit op 19 december 2007 van opposant heeft gekregen, terwijl opposant heeft verklaard dit ongeveer twee weken na ontvangst aan de gemachtigde te hebben overhandigd. Ten slotte heeft de rechtbank doen wegen dat zich in het dossier een bewijs van toevoeging bevindt waarop is vermeld dat de gemachtigde deze op 7 november 2007 – de dag na verzending van het bestreden besluit – heeft aangevraagd. Ter zitting heeft de gemachtigde toegezegd dat hij, indien die toevoeging geen betrekking heeft op dit beroep maar daarvoor er een andere toevoeging is afgegeven, het bewijs daarvan uiterlijk op 26 november 2009 (bedoeld zal zijn: 2008) aan de rechtbank zou zenden. De rechtbank heeft het bedoelde bewijs echter niet ontvangen.”

De rechtbank was van oordeel dat het beroep te laat was ingesteld en heeft het verzet ongegrond verklaard.

 

Inhoud van het bezwaar van de deken.

Verweerder heeft de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd door te stellen dat een besluit van het UWV van 6 november 2007 pas op 19 december 2007 door zijn cliënt aan hem is verstrekt, terwijl de toevoeging voor die zaak op 7 november 2007 is aangevraagd en voormeld besluit van het UWV door verweerder op 19 november 2009 aan de Raad voor rechtsbijstand is toegezonden.

 

Standpunt van de deken.

De deken ontving in het kader van de instructie van klachten van de heer X tegen verweerder een uitspraak op verzet van de rechtbank Roermond dd. 2 december 2008. Uit de brief van het UWV dd. 30 juli 2008 ; de paragrafen 1.6 en met name 1.9. van de uitspraak van de rechtbank dd. 2 december 2008 én de brief van verweerder

dd. 19 november 2007, volgt dat verweerder de rechtbank bewust onjuist heeft geïnformeerd.

 

Standpunt van verweerder.

De aanvraag toevoeging was destijds gericht op een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter in verband met de aanhangige bezwaarprocedure bij het UWV. De verstrekte toevoeging is later overgelegd in de bestuursrechtelijke zaak. De aanvraag dateert van 6 november 2007. De brief van het UWV dd. 30 juli 2008 is eerst ter zitting aan verweerder ter hand gesteld. Verweerder heeft daarop ter plekke gereageerd, zoals in de uitspraak staat vermeld.

 

 

Beoordeling van de klacht.

Voorop staat dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens, waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn.

Vast staat dat verweerder ter zitting van de rechtbank te Roermond op 20 november 2008 aan de rechtbank heeft medegedeeld dat hij het besluit van het UWV dd. 6 november 2007 pas op 19 december 2007 door zijn cliënt uitgereikt had gekregen, terwijl hij bij brief dd. 19 november 2007 een afschrift van die beslissing aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft verzonden en verweerder dus in ieder geval op 19 november 2009 op de hoogte was van de beslissing van het UWV dd. 6 november 2007. Daarnaast kwam de verklaring van verweerder ook niet overeen met de verklaring van zijn cliënt hierover.  

Voorts staat vast dat verweerder ter zitting dd. 20 november 2008 aan de rechtbank Roermond heeft medegedeeld dat zijn cliënt in de periode november/december 2007 in het ziekenhuis was opgenomen, terwijl gebleken is dat zijn cliënt niet in die periode, maar in januari 2008 in het ziekenhuis was opgenomen.

Aldus heeft verweerder de rechtbank Roermond bewust onjuist geïnformeerd en de rechtbank derhalve misleid.

Ter zitting van de raad heeft verweerder het verloop van de diverse gebeurtenissen aan de raad onvoldoende duidelijk kunnen maken en heeft hij diverse vragen van de raad beantwoord met de mededeling dat niet (meer) te weten. Verweerder heeft er ter zitting geen enkele blijk van gegeven inzicht te hebben in de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van zijn handelen.

De raad overweegt dat het gegeven dat een advocaat door leden van de rechterlijke macht op zijn woord wordt geloofd is gebaseerd op het onderlinge vertrouwen tussen de advocatuur en de rechterlijke macht en alleen op grond daarvan kan bestaan. Verweerder heeft het vertrouwen van de rechterlijke macht in de advocatuur geschaad, wat hem tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat de maatregel schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden is. De raad overweegt dat door de raad nog niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel aan verweerder is opgelegd. Op grond daarvan is de raad van oordeel dat de maatregel van schorsing beperkt kan blijven tot een voorwaardelijke schorsing.

 

 

BESLISSING.

 

De raad verklaart het bezwaar gegrond en legt aan verweerder ter zake op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de tijd van 1 maand, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaar, aan een in artikel 46 van de advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

 

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter en mrs. L.R.G.M. Spronken, J.D.E. van den Heuvel, A.L.W.G. Houtakkers en R.G.A.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2010.

 

 

griffier.                                                            voorzitter.

 

 

Verzonden op: 12 januari 2010

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

Per Post.

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.