Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0253

Zaaknummer

5459

Inhoudsindicatie

Verweerder hielp een vriend/niet-clënt tijdens poging deurwaarder tot beslaglegging en gijzelneming door te proberen de vriend ongemerkt van het erf te laten vertrekken. Gegrond. Schorsing 4 maanden.

Uitspraak

 11 januari 2010

No. 5459

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klaagster sub 1,

en:

klaagster sub 2,

en tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam,

(hierna: de deken)

1.   Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 maart 2009, onder nummer 08-290A en 08 293A, aan partijen toegezonden op 19 maart 2009, waarbij zowel de klacht van klagers tegen verweerder als het dekenbezwaar gegrond is verklaard en de maatregel onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor 4 maanden is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 april 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van klagers sub 1;

- de antwoordmemorie van klager sub 2;

- de antwoordmemorie van de deken;

- de pleitaantekeningen van gemachtigde 1 van verweerder.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2009, waar zijn verschenen:

 -  namens klaagster sub 1: namens klaagster sub 1 1 en namens klaagster sub 1 2;

 - namens klaagster sub 2: namens klaagster sub 2 1 en namens klaagster sub 2 2;

 -  de deken;

-  verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.

 

3. De klacht

 3.1 De klachten houden zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet door B. X. behulpzaam te zijn geweest zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een executoriaal vonnis door deurwaarders en politie.

3.2 Het dekenbezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder het vertrouwen in de beroepsuitoefening van de advocaat in het algemeen en in zijn eigen beroepsuitoefening in het bijzonder heeft geschonden. Daaraan wordt ten grondslag gelegd dat hij een cliënt in de gelegenheid heeft gesteld om zich te onttrekken aan ambtshandelingen die door een gerechtsdeurwaarder en door politiefunctionarissen dienen te worden verricht, terwijl hij zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust had behoren te zijn, wat het doel was van die ambtshandelingen en wat de wettelijke bevoegdheden van de functionarissen in kwestie in dit verband waren. Voor zover niet vast zou komen te staan dat de voorgenomen onttrekking van de persoon van X. aan de te verrichten ambtshandelingen door verweerder welbewust werden uitgevoerd, is het op dezelfde grondslagen verweerder aan te rekenen dat hij, geconfronteerd met de aanwezigheid van X. in zijn auto, besloten heeft om hem te vervoeren, waarbij verweerder zich ervan bewust was of had dienen te zijn dat aldus een gerechtsdeurwaarder en politieambtenaren belemmerd werden in de uitoefening van hun wettelijke functie.

4. De feiten

4.1 Klagers hebben zich op 13 mei 2008 vervoegd bij de woning van X. met het oog op de tenuitvoerlegging van een tweetal executoriale titels, waarin tenuitvoerlegging bij lijfsdwang was toegestaan.

4.2 Verweerder, die als advocaat op enig moment in een andere zaak de belangen van X. had behartigd en een vriendschappelijke relatie met X. heeft, is – nadat hij door zijn vrouw was gebeld dat bij X. deurwaarders en politieambtenaren voor de deur stonden – poolshoogte gaan nemen. Verweerder heeft zich bekend gemaakt als advocaat.

4.3 Een van de deurwaarders heeft tegen verweerder gezegd dat op grond van artikel 592 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zou worden overgegaan tot binnentreden, evenwel zonder te vermelden dat dat wetsartikel ziet op gijzeling. Ook heeft die deurwaarder gezegd dat het een lastig incassodossier betrof. Verweerder heeft dit laatste telefonisch overgebracht aan X., en is vervolgens weggereden.

4.4 Onderweg naar zijn kantoor werd verweerder gebeld door X., die hem vroeg terug te gaan om te kijken wat er precies aan de hand was. Teruggekomen hoorde verweerder dat klagers in afwachting waren van de komst van een slotenmaker. Na verder telefonisch overleg met X. heeft verweerder aangeboden de sleutels van de woning te gaan ophalen bij de vader van X..

4.5 Vervolgens is verweerder naar zijn auto gelopen, die geparkeerd stond op een terrein naast het perceel van X.s woning. De auto was niet afgesloten, en stond met de voorkant in de richting van de rijbaan. Toen verweerder wegreed, is de auto door de politie tegengehouden. X. bleek zich daarin verstopt te houden op de achterbank. Verweerder had dat gezien voordat hij wegreed.

5. De grieven

Verweerder heeft twee grieven aangevoerd, die - zakelijk weergegeven  - het volgende inhouden:

Grief 1 keert zich tegen het oordeel van de raad dat in het midden kan blijven of de ambtshandelingen betrekking hadden op lijfsdwang of dat het een ingewikkeld incassodossier betrof. Verweerder acht dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk, in zoverre het erop neer komt dat, zelfs al zou de aanwezigheid van X. niet noodzakelijk zijn, verweerder toch ambtshandelingen heeft kunnen belemmeren. Volgens verweerder is de kernvraag deze of hij wist of behoorde te weten dat de deurwaarder beoogde X. in gijzeling te nemen. Verweerder  beantwoordt deze vraag ontkennend. Dientengevolge is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet, gericht op het belemmeren van een ambtshandeling, zo besluit deze grief.

De subsidiair aangevoerde grief 2 keert zich tegen het oordeel van de raad dat passend en geboden is verweerder de maatregel op te leggen van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier maanden. De raad heeft niet duidelijk gemaakt of hij daarbij is uitgegaan van opzet van verweerder, gericht op het belemmeren van ambtshandelingen, dan wel (slechts) van schuld daaraan, aldus deze grief.

6. De beoordeling

6.1 Het hof stelt voorop dat het de overtuiging heeft bekomen dat, anders dan verweerder stelt, in de tussen hem en X. gevoerde telefoongesprekken is afgesproken dat verweerder zou trachten X. ongemerkt per auto af te voeren van de plaats waar de deurwaarder en de politie zich ophielden. Het hof hecht namelijk geloof aan de verklaring van Namens klaagster sub 2 1 dat hij dit uit de mond van X. heeft vernomen. Namens klaagster sub 2 1 heeft deze verklaring ter zitting van het hof gehandhaafd, ook nadat het hof hem ermee had geconfronteerd dat X. die verklaring een leugen had genoemd in een ten overstaan van een notaris afgelegde, beëdigde verklaring. Eveneens ter zitting van het hof heeft Namens klaagster sub 2 2 verklaard dat ook hij aanwezig was bij het desbetreffende gesprek tussen Namens klaagster sub 2 1 en X., en dat hij de lezing van Namens klaagster sub 2 1 onderschrijft.

 Dat de vluchtpoging was beraamd vindt naar het oordeel van het hof tevens steun in de omstandigheden (i) dat verweerder (volgens zijn eigen verklaring) na zijn eerste bezoek aan de plaats van handeling op weg gegaan is naar zijn kantoor in Amsterdam, maar is teruggekeerd op telefonisch verzoek van X.; en (ii) dat verweerder (volgens zijn eigen verklaring) bij zijn tweede bezoek aan de plaats van handeling zijn auto buiten het zicht van deurwaarder en politie heeft geparkeerd, met de voorkant in de richting van de rijbaan, en de auto niet heeft afgesloten. De andersluidende interpretatie die volgens verweerder aan deze omstandigheden moet worden gegeven, acht het hof onaannemelijk.

 Voor zover verweerders bewijsaanbod ertoe strekt X. in dit verband nog te horen, acht het hof daartoe geen termen aanwezig, nu X.s betwisting van de verklaring van Namens klaagster sub 2 1 en Namens klaagster sub 2 2 reeds is neergelegd in een beëdigde verklaring.

6.2 Deze vooropstelling is in zoverre van belang voor de beoordeling van grief 1 dat eruit volgt dat verweerder wist dat X. een persoonlijke ontmoeting met deurwaarder en politie tot elke prijs wenste te vermijden. Dat de deurwaarder een persoonlijke ontmoeting met X. juist wel noodzakelijk achtte, heeft deze aan verweerder duidelijk gemaakt toen hij (volgens zijn verklaring, die door verweerder niet is betwist) in aanwezigheid van verweerder zei dat de auto van X. maar moest worden opgetakeld, “dan komt X. vanzelf wel naar buiten”.

 Uit een en ander volgt dat verweerder heeft getracht een persoonlijke ontmoeting tussen de deurwaarder en X. te verhinderen, terwijl hij zich ervan bewust was dat de deurwaarder zodanige ontmoeting onontbeerlijk achtte voor de richtige uitvoering van de voorgenomen ambtshandelingen. Reeds daarom zijn klacht en dekenbezwaar gegrond. Dat verweerder (naar hij stelt) niet tevens wist dat de deurwaarder een persoonlijke ontmoeting met X. onontbeerlijk achtte omdat hij voornemens was X. in gijzeling te nemen, doet daaraan niet af. Grief 1 faalt derhalve.

6.3 Uit het voorgaande volgt tevens dat sprake is van opzet bij verweerder, gericht op het belemmeren van de uitvoering van ambtshandelingen. In zoverre faalt ook grief 2.

 Ook overigens verenigt het hof zich met de door de raad opgelegde maatregel. Het is een elementair beginsel van de rechtsstaat dat onherroepelijke rechterlijke uitspraken en de tenuitvoerlegging daarvan door een ieder worden gerespecteerd. Juist advocaten dienen de beginselen van de rechtsstaat hoog te houden. Door te trachten de tenuitvoerlegging van de onderhavige titels te frustreren op de wijze als hij heeft gedaan, heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur zeer ernstig geschaad.

6.4 De raad heeft bepaald dat de schorsing ingaat 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van zijn beslissing. De integrale bekrachtiging van die beslissing brengt mee dat de schorsing 14 dagen na heden ingaat.

7. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 maart 2009 in de zaken met nrs. 08-290A en 08-293A.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. W.K. van Duren, J.G. Vegter Fieten, G.J.S. Bouwens en J.S.W. Holtrop, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2010