Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0550

Zaaknummer

R.3291/09.123

Inhoudsindicatie

Mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp bij aanvang niet besproken. Niet gebleken van goede gronden om aan te nemen dat cliënt niet voor toevoeging in aanmerking kwam. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1        Bij brief van 5/11 mei 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 17 augustus 2009.

1.2        De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.3        De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 december 2009. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager werd bijgestaan door mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem. Deze had bij brief van 18 november 2009 stukken aan de Raad overgelegd.

 

 

FEITEN

2.1        Vanaf oktober 2004 heeft verweerder meerdere zaken voor klager behandeld, onder meer tegen buren en tegen de gemeente Noordwijk.

2.2        Klager heeft zich tot verweerder gewend daar zijn toenmalige advocaat, hierna: mr. M., ziek was geworden.

Mr. M. had meerdere zaken voor klager in behandeling. Klager heeft zich in eerste instantie voor de behandeling van één of meer nieuwe zaken tot verweerder gewend.

2.3        Mr. M. had de lopende zaken op betalende basis voor klager in behandeling.

2.4        Bij brief van 22 oktober 2004 heeft verweerder aan klager en zijn echtgenote bevestigd voor hen te zullen optreden. Daarbij is tevens het volgende meegedeeld:

 

“Ik bevestig u hierbij dat ik een uurtarief van € 165,-- exclusief BTW en kantoorkosten zal hanteren, zoals wij bespraken.”

 

2.5        Klager heeft de door verweerder terzake van zijn werkzaamheden gezonden declaraties deels betaald.

2.6        Bij brief van 6 november 2007 heeft verweerder klager gewezen op een openstaand bedrag van € 28.743,91 wegens onbetaald gelaten declaraties.

 

KLACHT

3.1    De klacht houdt in dat verweerder met klager de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand niet heeft besproken.

3.2    In de toelichting op de klacht heeft klager gesteld dat hij bij toeval in november 2008 van een andere advocaat heeft gehoord dat hij recht had op toevoeging.

 

 

VERWEER

4.             Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1        Als uitgangspunt geldt de regel dat een advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Daarbij geldt dat, wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dit schriftelijk dient vast te leggen.

5.2        Verweerder heeft aangevoerd dat hij met klager de tarieven heeft besproken alsmede dat zijn kantoor geen zaken op toevoegingsbasis deed.

Verweerder heeft voorts aangevoerd dat klager en zijn echtgenote een eigen onderneming hadden en een eigen woning zodat het niet voor de hand lag dat zij voor toevoeging in aanmerking zouden komen.

Verder heeft verweerder er op gewezen dat de voormalige advocaat van klager op declaratiebasis werkte.

Ter zitting heeft verweerder gewezen op de overwaarde die de woning van klager in 2003 zou hebben gehad. Volgens verweerder kwam klager destijds niet voor toevoeging in aanmerking.

5.3        Klager heeft de lezing van verweerder gemotiveerd betwist.

5.4        Overwogen wordt dat niet gebleken is dat verweerder goede gronden had om aan te nemen dat klager niet voor toevoeging in aanmerking kwam.

Naar uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt, was verweerder bij het intakegesprek van oktober 2004 niet op de hoogte van een eventuele overwaarde van de eigen woning. Ook heeft klager onbetwist aangevoerd dat de omstandigheid dat hij een eigen bedrijf heeft, eerst later bij verweerder aan de orde is gekomen.

Voorts is niet gebleken dat verweerder de behandeling van een bij mr. M. lopende zaak heeft overgenomen. Verweerder is aangevangen met het behandelen van een nieuwe zaak van klager die in de privésfeer speelde. Aan de omstandigheid dat mr. M. zaken voor klager tegen uurtarief behandelde komt in dit verband onvoldoende betekenis toe, nog daargelaten of deze omstandigheid aan verweerder bij het eerste gesprek bekend was.

5.5        Vaststaat dat verweerder klager heeft bevestigd hetgeen als feit is vermeld onder nummer 2.4 van deze beslissing.

Tegenover de betwisting van klager is aldus niet komen vast te staan dat verweerder het onder nummer 5.1 vermelde voorschrift heeft nageleefd, terwijl de schriftelijke vastlegging als daar bedoeld ontbreekt.

5.6        Het voorgaande brengt mee dat de klacht gegrond is.

5.7        Ten overvloede wordt overwogen dat vorenstaand oordeel niet inhoudt dat klager destijds voor toevoeging in aanmerking kwam. De vaststelling of een

cliënt voor toevoeging in aanmerking komt, behoort niet tot de competentie van de Raad.

 

 

MAATREGEL

6.1        De Raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

7.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart de klacht gegrond;

-               legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

 

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.S. Kamminga, mr. J.A. van Keulen, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 4 januari 2010.

 

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.