Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-08-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1143
Zaaknummer
5671
Inhoudsindicatie
Schending geheimhoudingsplicht jegens werkgever van klager.
Uitspraak
27 augustus 2010
No. 5671
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
klager
tegen:
verweerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 december 2009, onder nummer R77 2009, aan partijen toegezonden op 8 december 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 december 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 juni 2010, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3. De klacht
De klacht houdt het volgende in:
verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht als advocaat geschonden door contact op te nemen met de werkgever van klager en deze:
- mede te delen dat de geanonimiseerde strafrechtelijke casus van het door klager geschreven bacheloressay klager zelf betrof;
- te vragen of de werkgever zou kunnen bemiddelen tot intrekking van de lopende klachtprocedure;
- mede te delen dat in geval van publicatie van het essay verweerder klager zou aanklagen wegens smaad;
- de diagnose van psychiatrische rapportages uit de strafprocedure kenbaar te maken.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
- Verweerder heeft klager als advocaat bijgestaan in een strafzaak. In het kader van die bijstand heeft klager in 2007 een klacht tegen verweerder ingediend, welke klacht op 27 augustus 2007 door de Raad van Discipline ongegrond is verklaard. Van die beslissing heeft klager hoger beroep ingesteld bij dit hof. In het kader van dit hoger beroep schreef klager de griffier van dit hof op 2 januari 2008 – kort gezegd – dat hij werkzaam was als student-assistent van prof. mr. S. met daarbij de opmerking: “binnen uw organisatie meer dan bekend en actief.”
- In het kader van zijn studie heeft klager een essay geschreven met als titel: “Smirnova is geen Vodka”. Dit essay heeft klager in de eerdere klachtzaak tegen verweerder ingebracht. Klager toonde daarmee volgens hem aan dat in zijn strafzaak artikel 5 EVRM was geschonden. In het essay wordt de verdachte XY genoemd, terwijl alle andere in de strafzaak figurerende personen bij hun volledige naam worden genoemd.
- Verweerder heeft op 30 juni 2008 telefonisch contact opgenomen met prof. mr. S. Hij heeft met haar over klager gesproken.
- Dit hof heeft genoemd hoger beroep van klager behandeld op 5 september 2008. Ter gelegenheid daarvan heeft klager een pleitnota overgelegd. De inhoud daarvan is voor verweerder aanleiding geweest jegens klager op 30 september 2008 aangifte te doen wegens smaad.
- Klager heeft op 15 november 2008 de onderhavige klacht bij de deken te Roermond ingediend. In het kader van de instructie van de zaak heeft de deken prof. mr. S verzocht of zij hem kon bevestigen of ontkennen dat verweerder haar had verteld dat klager XY was in het door klager geschreven essay.
- Prof. mr. S. heeft de deken daarop bij brief van 12 februari 2009 geschreven: “ Naar aanleiding van uw brief d.d. 9 februari j.l. in bovengemelde zaak kan ik u berichten dat ik in juni 2008 telefonisch benaderd ben door (hof: verweerder) over (hof: klager), die als student-assistent werkzaam is bij onze faculteit. In dit telefoongesprek heeft (hof: verweerder) mij gevraagd of ik het essay “Smirnova is geen vodka” kende en of ik wist dat het in dit essay ging om een strafzaak waarbij (hof: klager) zelf als verdachte betrokken was geweest.”
- De onderhavige klacht is op 19 oktober 2009 door de raad behandeld. Tijdens deze behandeling heeft de raad prof. mr. S. als getuige gehoord. Zij heeft verklaard: “Er heeft een telefoongesprek plaatsgevonden in juni 2008. Ik werd opgebeld door (hof: verweerder). Hij vroeg of ik de (hof: klager) kende die binnen onze faculteit werkte, of ik wist dat er procedures aanhangig waren (o.a. tuchtrechtelijke procedures) en of ik wist dat hij mijn naam en de naam van collega (…) daarin had gebruikt. Ik heb daarop geantwoord dat (hof: klager) voorafgaand aan zijn aanstelling als student assistent aan de (faculteit) vakgroep had gezegd dat hij in een strafzaak was verwikkeld. Dat was voor ons geen probleem omdat hij uitstekend functioneerde. Van de zaken die speelden wist ik niets af. (Hof: verweerder) vroeg mij of ik het essay van (hof: klager) kende. Ik kende de inhoud daarvan niet. (Hof: verweerder) deelde mee dat door (hof: klager) een klacht tegen hem was ingediend. Ook zei hij dat het essay over (hof: klager) zelf ging en dat er aantijgingen aan zijn adres in stonden waarvan (hof: verweerder) niet gediend was. Ik vroeg aan (hof: verweerder) wat er over mij en collega P. was gezegd. Hij las toen een stukje voor uit een brief van (hof: klager) aan de raad van discipline waarin stond dat ik betrokken zou zijn bij die organisatie. Omdat dat niet juist is zei ik hierover contact te zullen opnemen met (hof: klager). (Hof: verweerder) vond dat goed. In het gesprek spuide (hof: verweerder) zijn ongenoegen. Hij zei genoeg te hebben van alle klachten; er moest een einde aan komen. Ik heb gezegd me daarmee niet te willen bemoeien en heb opgemerkt dat (hof: klager) uitstekend als student assistent functioneerde. (Hof: verweerder) antwoordde: “dat zal wel, want (hof: klager) heeft het syndroom van Asperger.” Ook heeft (hof: verweerder) gezegd dat als (hof: klager) de gegevens van het essay naar buiten zou brengen, hij dat niet op zich zou laten zitten. (Hof: verweerder) heeft mij niet expliciet gevraagd om te bemiddelen ten aanzien van het intrekken van de klacht.”
5. De beoordeling
5.1 De raad heeft de onderhavige klacht in het dictum van de beslissing gegrond verklaard en heeft aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Uit de overwegingen van de beslissing van de raad blijkt dat de raad tot het oordeel is gekomen dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door prof. mr. S. te informeren over de betrokkenheid van klager bij een strafzaak, welke kennis hij had verkregen in zijn hoedanigheid van (voormalig) advocaat van klager. Voorts heeft de raad in de bestreden beslissing overwogen dat de opmerking van verweerder dat hij aangifte zou doen in geval van publicatie van het essay als zodanig niet als een schending van de geheimhoudingsplicht is te beschouwen en evenmin dat niet is gebleken dat verweerder aan prof. mr. S. heeft gevraagd of zij zou kunnen bemiddelen tot intrekking van de lopende klachtprocedure en dat verweerder de diagnose van psychiatrische rapportages uit de strafprocedure bekend heeft gemaakt.
5.2 Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hoger beroep van klager richt zich tegen de overweging van de raad dat niet is gebleken dat verweerder prof. mr. S. heeft gevraagd of zij zou kunnen bemiddelen tot intrekking van de lopende klachtprocedure, noch dat verweerder de diagnose van psychiatrische rapportages uit de strafprocedure bekend had gemaakt. Voorts verzoekt klager het hof prof. mr. S. nogmaals als getuige te horen zodat zij antwoord kan geven op navolgende vragen van klager:
1. Heeft verweerder tijdens het telefoongesprek tegen mevrouw S. gezegd dat ik zou lijden aan de stoornis van Asperger?
2a. Wat heeft mevrouw S. over mijn persoon opgemerkt? (naar aanleiding van een opmerking in een brief van verweerder van 29 december 2008)
2b. Wat betreft deze aanduidingen die mevrouw S. zou hebben geuit over mijn persoon? (naar aanleiding van een opmerking in een brief van verweerder van 29 januari 2009)
2c. Heeft mevrouw S. deze uitlatingen gedaan? (naar aanleiding van een opmerking van verweerder ter zitting van de raad nadat deze prof. mr. S. had gehoord en zij de zittingzaal had verlaten)
2d. Verweerder wenst ten overstaan van de Raad van Discipline niet verder in te gaan op wat mevrouw S. in het kader van de psychische diagnose tegenover hem gezegd heeft. Wat heeft mevrouw S. gezegd?
2e. Verweerder heeft het over een “amicaal” telefoongesprek. Betrof het een “amicaal” telefoongesprek?
3. Wat gebeurde er in de arbeidsrechtelijke relatie tussen mevrouw S. en klager als gevolg van het bellen door verweerder.
5.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu in het dictum van de beslissing de klacht gegrond is verklaard, klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep dient te worden verklaard gelet op het bepaalde in artikel 56 lid 1 onder a eerste gedachtestreepje Advocatenwet (Aw). De essentie van de klacht is immers dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden . In dat geval maakt het niet uit of de raad alle door klager opgenoemde schendingen bewezen acht, aldus verweerder.
5.4 Het hof volgt verweerder niet in dit verweer. Hoewel de raad in het dictum van de bestreden beslissing de klacht gegrond heeft geacht, blijkt uit het lichaam van die beslissing dat de raad daarbij slechts oog heeft gehad op de mededeling van verweerder aan prof. mr. S. dat de geanonimiseerde strafrechtelijke casus van het door klager geschreven bacheloressay klager zelf betrof. De overige klachtonderdelen heeft de raad – voor zover in het onderhavige hoger beroep van belang - afgedaan als niet gebleken, derhalve ongegrond. Gelet op artikel 56 lid 1 onder a eerste gedachtestreepje Aw kan klager daarvan in hoger beroep komen. Het hof acht klager dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.5 Het verzoek van klager prof. mr. S. als getuige te horen, wijst het hof af. De door de getuige afgelegde verklaring bij de raad is afdoende voor de beoordeling van de twee in hoger beroep aan de orde zijnde klachtonderdelen. De antwoorden op de door hem geformuleerde vragen onder 2a, 2b, 2c, 2d, 2e en 3 zijn niet van belang voor de beoordeling van de orde zijnde klachtonderdelen en gaan buiten het bestek van de onderhavige procedure.
5.6 Uit de hiervoor onder 4 geciteerde verklaring van de getuige prof. mr. S. blijkt niet dat verweerder haar heeft gevraagd of zij zou kunnen bemiddelen tot intrekking van de lopende klachtprocedure. De getuige heeft immers verklaard: “ (Hof: verweerder) heeft mij niet expliciet gevraagd om te bemiddelen ten aanzien van het intrekken van de klacht.” Uit de bewuste verklaring valt evenmin op te maken dat verweerder een verzoek als door klager bedoeld min of meer impliciet heeft gedaan. Dit klachtonderdeel acht het hof dan ook ongegrond.
5.7 Wel acht het hof voldoende aannemelijk dat verweerder de diagnose van psychiatrische rapportages uit de strafprocedure kenbaar heeft gemaakt aan prof. mr. S. Deze heeft immers als getuige bij de raad verklaard: “Ik heb gezegd me daarmee niet te willen bemoeien en heb opgemerkt dat (hof: klager) uitstekend als student assistent functioneerde. (Hof: verweerder) antwoordde: dat zal wel, want (hof: klager) heeft het syndroom van Asperger.” Hoewel verweerder ontkent deze mededeling te hebben gedaan, is de verklaring te gedetailleerd om daaraan geen waarde toe te kennen. Het hof acht de ontkenning van verweerder dat hij de geciteerde mededeling heeft gedaan dan ook van geringer gewicht dan voormelde getuigenverklaring. Dit klachtonderdeel acht het hof dan ook gegrond.
5.8 Hoewel het hof derhalve met betrekking tot het hiervoor onder 5.7 bedoelde klachtonderdeel tot een andere gegrondbevinding komt dan de raad en in die zin de beslissing van de raad zal vernietigen en preciseren, ziet het hof daarin geen aanleiding de door de raad opgelegde maatregel te verzwaren. De maatregel van berisping acht het hof in de gegeven omstandigheden passend en geboden.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 7 december 2009, genomen onder nummer R 77-2009 voor zover daarbij de klacht gegrond is verklaard;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht gegrond voor zover daarin verweerder wordt verweten dat hij aan de werkgever van klager heeft meegedeeld dat de geanonimiseerde strafrechtelijke casus van het door klager geschreven bacheloressay klager zelf betrof en dat hij de diagnose van psychiatrische rapportages uit de strafprocedure kenbaar heeft gemaakt;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bekrachtigt de door de raad aan verweerder opgelegde maatregel van berisping.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. P.J. Baauw, M.A. Goslings, A.G. Scheele-Mülder en B.J.Th. Bouma, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2010.