Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0853

Zaaknummer

09-102

Inhoudsindicatie

Niet is vast komen te staan dat verweerder klaagster onjuist heeft geadviseerd ten aanzien van de vraag of de eerder door haar ontvangen letselschade uitkering bij de verdeling bij echtscheiding betrokken diende te worden. Gelet op de omstandigheden van het geval was niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat niet op voorhand aan klaagster alle processtukken en brieven aan de advocaat van de wederpartij zijn toegezonden.

Uitspraak

09-102

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 27 november 2009 heeft mr. J.A. Holsbrink, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 22 maart 2010 waar klager en verweerder zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht in de volgende samenstelling zitting gehouden: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en de mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, C.J. Lunenberg-Demenint, E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht luidt als volgt.

a.

Verweerder heeft klaagster onjuist geadviseerd ten aanzien van de vraag of de eerder door haar ontvangen letselschade uitkering bij de verdeling bij echtscheiding betrokken diende te worden en verweerder heeft ten onrechte dienaangaande in de procedure bij de rechtbank geen verzoek ingediend,

b.

Verweerder heeft een aantal brieven met een belangrijke inhoud niet in concept aan klaagster voorgelegd en heeft ook brieven zonder overleg met haar bij de rechtbank ingediend,

c.

Ten onrechte heeft verweerder namens klaagster geen aanspraak gemaakt op het voortgezet verblijf van de echtelijke woning,

d.

Verweerder heeft zich niet adequaat ingespannen om de belangen van klaagster te behartigen,

e.

Door de onjuiste wijze van werken van verweerder is klaagster genoodzaakt geweest om een opvolgend advocaat te vragen haar belangen te behartigen met alle daaraan verbonden financiële consequenties van dien.

 

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

Verweerder heeft klaagster bij haar echtscheiding bijgestaan. Op een gegeven moment is de behandeling van de zaak door mr. W, advocaat te A., overgenomen.

Klaagster is op 18 augustus 1995 een bedrijfsongeval overkomen, waarbij zij ernstig letsel heeft opgelopen. Klaagster heeft terzake dit ongeval een schadeuitkering ontvangen, waarin een bedrag voor letselschade en voor materiële schade was begrepen.

In een door partijen op 19 maart 2008 ondertekend convenant is het ten tijde van echtscheiding van deze uitkering resterende bedrag, zijnde € 110.920,73, bij helfte tussen partijen gedeeld. De opvolgend advocaat heeft in een procedure het standpunt ingenomen, dat althans een gedeelte van de schadeuitkering zag op toekomstige schade en om die reden aan klaagster verknocht was. Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 28 oktober 2009 is bepaald, dat een bedrag van € 70.587,35 van de schadeuitkering toegerekend diende te worden aan de huwelijksgoederengemeenschap en dat het overige, te weten een bedrag van

€ 103.166,12, als vergoeding voor toekomstige schade aan de vrouw verknocht was, zodat dit laatste bedrag op de voet van artikel 1: 95 lid 2 BW uit de gemeenschap vergoed moest worden.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Het convenant waarbij het resterende saldo van de ontvangen schadeuitkering werd verdeeld is buiten verweerder om door klaagster en haar echtgenoot opgesteld en ondertekend. Klaagster heeft verweerder wat betreft die uitkering niet volledig geïnformeerd. Kennelijk heeft klaagster daarover veel meer informatie aan mr. W. verstrekt. Uit de door de opvolgend advocaat in de procedure ten overstaan van de rechtbank Almelo ingediende stukken blijkt, dat zij over veel meer informatie beschikte dan verweerder. Verweerder is niet betrokken geweest bij de onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van het convenant. Omstreeks het moment dat het convenant gesloten werd heeft verweerder voor het eerst een bespreking met klaagster gevoerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Verweerder erkent dat hij niet immer bij de rechtbank in te dienen processtukken of brieven tevoren ter goedkeuring aan klaagster heeft voorgelegd. De reden was dat de stukken volledig in lijn waren met het standpunt van klaagster en spoed en doelmatigheid vaak vereisten, dat er spoedig werd gehandeld. Partijen maakten elkaar het leven telkens zuur.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Verweerder heeft aanvankelijk namens klaagster aanspraak gemaakt op het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. In de fase van de mondelinge behandeling bij de rechtbank had klaagster al een andere huurwoning en zij heeft op de zitting aangegeven daarop niet langer aanspraak te maken.

Ten aanzien van klachtonderdelen d. en e.

Verweerder ontkent de zaak niet naar behoren te hebben behandeld. Verweerder heeft bijzonder vaak overleg gepleegd met klaagster. Hij heeft 13 besprekingen en 44 telefoongesprekken met klaagster gevoerd.

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Tussen partijen staat vast, dat de verweerder geen bemoeienis heeft gehad met het opstellen van het convenant en dat dit buiten zijn aanwezigheid is getekend.

Door klaagster is gesteld, dat zij voor de ondertekening daarvan het convenant ter beoordeling aan verweerder heeft voorgelegd en dat hij klaagster heeft geadviseerd om te tekenen. Dit is gemotiveerd door verweerder betwist en niet, althans onvoldoende, vast komen te staan.

Verweerder werd geconfronteerd met een convenant, waarin partijen een bepaalde verdeling waren overeengekomen en waarin ook besloten lag, dat de letselschade uitkering bij helfte werd gedeeld. Onder deze omstandigheden kon niet van verweerder gevergd/verwacht worden dat hij zelfstandig en uit zichzelf nog dieper op het convenant zou ingaan.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Tussen partijen staat vast, dat verweerder niet alle processtukken en brieven aan de advocaat van de wederpartij op voorhand ter goedkeuring aan klaagster heeft toegezonden. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij dat niet heeft gedaan. Er was veelvuldig contact met klaagster; brieven vormden vaak een letterlijke weergave van hetgeen tijdens een kort tevoren met klaagster plaatsgevonden hebbend telefoongesprek was besproken en processtukken moesten vaak gelet op de hectiek van de zaak onder grote tijdsdruk worden opgesteld. Niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan, dat klaagster door deze handelwijze van verweerder in haar belangen is geschaad. In de stukken noch tijdens de zitting heeft klaagster concrete voorbeelden kunnen geven, waar het in haar visie is misgegaan.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Tijdens de mondelinge behandeling van 26 november 2008 heeft verweerder namens klaagster het verzoek tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning ingetrokken. Klaagster stelt dat dit niet haar bedoeling was en dat zij door de gang van zaken ter zitting is overvallen. Blijkens het proces-verbaal van genoemde zitting heeft klaagster toen verklaard, dat het haar bedoeling was om de woning zo snel mogelijk te verkopen en dat zij de woning niet wenste ook niet in het belang van de kinderen. Daaruit heeft verweerder de conclusie mogen trekken, dat klaagster temeer daar zij de echtelijke woning niet meer bewoonde en - zoals onweersproken door verweerder is gesteld - inmiddels een huurwoning bewoonde niet langer prijs stelde op het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Verweerder heeft dus mogen handelen zoals hij heeft gedaan. 

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d.

Dit klachtonderdeel is niet komen vast te staan. Verweerder heeft op het verzoek van klaagster om de door haar opgestelde brief aan de rechtbank te doen toekomen geantwoord dat en waarom hij daartoe niet bereid was. Verweerder was daartoe ook niet verplicht, temeer daar de behandeling ter zitting was gesloten.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e.

Nu niet gebleken is van een onjuiste handelwijze van verweerder zijn de feiten, waarop dit klachtonderdeel gebaseerd is niet komen vast te staan.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht van klaagster tegen verweerder is in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2010.

Griffier      Voorzitter