Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-10-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1098
Zaaknummer
08-038A
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond na kennelijk niet ontvankelijk verklaarde klacht wegens tijdverloop tussen de bemoeiingen van verweerster ten behoeve van haar cliënte midden jaren negentig en indiening van onderhavige klacht.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 26 oktober 2010
in de zaak 08-038A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
De heer
k l a g e r
tegen:
Mevrouw mr.
v e r w e e r s t e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 31 januari 2008, bij de raad binnengekomen op 1 februari 2008, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 12 februari 2008 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 15 februari 2008 aan klager is verzonden.
1.3 Bij brief van 18 februari 2008, door de raad ontvangen op 21 februari 2008, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Als productie 2c bij dit verzetschrift heeft klager overgelegd een “akte van wraking”.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2008 in aanwezigheid van verweerster. Klager heeft vooraf laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 Bij beslissing van de raad van 20 januari 2009 heeft de raad het verzet ongegrond verklaard. Klager is van deze beslissing in hoger beroep gekomen bij beroepschrift van 16 februari 2009.
1.6 Bij beslissing van 14 september 2009 heeft het hof van discipline de beslissing van de raad van 20 januari 2009 vernietigd omdat niet op het wrakingsverzoek was beslist. Het hof van discipline heeft de zaak verwezen naar de raad van discipline in het ressort
’s-Gravenhage, ter verdere behandeling van het wrakingsverzoek. Tevens heeft het hof aangewezen welke raad vervolgens de hernieuwde behandeling van het verzet zal doen, afhankelijk van de beslissing op het wrakingsverzoek.
1.7 Bij beslissing van 8 februari 2010 van de raad van discipline in het ressort ’s-Gravenhage is klager niet ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek en is de zaak voor verdere behandeling terugverwezen naar de raad van discipline in het ressort Amsterdam.
1.8 Het verzet is opnieuw behandeld ter zitting van de raad van 17 augustus 2010. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is geen van partijen verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.9 De raad heeft kennis genomen van:
- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de
stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager bij brief van 18 februari 2008 met bijlagen;
- de brief van de deken aan de raad van 6 maart 2008 met bijlage;
- de brief van klager aan de raad van 21 september 2008;
- de beslissing van het hof van discipline genoemd in 1.6;
- de beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s-Gravenhage genoemd in
1.7.
2 De klacht/het verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet niet bereid is klager tegemoet te komen en hem (een deel van) de schade te vergoeden die hij als gevolg van haar onrechtmatig handelen heeft geleden. Omdat verweerster weigert enige vergoeding aan klager te voldoen, dient de cliënte van verweerster de schade nu te vergoeden.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard aangezien de (plaatsvervangend) voorzitter onbevoegd is. Voorts heeft de deken verzuimd een minnelijke regeling te beproeven zodat de zaak dient te worden terugverwezen naar de deken. Daarnaast zou de beslissing niet in overeenstemming zijn met de feiten.
3 Feiten:
Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerster is tegen klager opgetreden in een procedure strekkende tot een contactverbod met de cliënte van verweerster. Op 19 juli 1993 is dit verbod in kort geding toegewezen op straffe van een dwangsom.
3.2 In verband met de verbeurde dwangsommen heeft verweerster namens haar cliënte in 1994 beslag laten leggen op de woning van klager. Deze woning is vervolgens in opdracht van de hypotheekhouder geveild.
3.3 Klager heeft op grond van deze gebeurtenissen reeds vele malen een klacht tegen verweerster ingediend. Geen van deze klachten is gegrond verklaard.
4 Beoordeling van het verzet
4.1 Klager heeft in het verzetschrift aangevoerd dat de (plaatsvervangend) voorzitter niet bevoegd is, aangezien zijn plaatsvervangend voorzitterschap van de raad van discipline niet in het register (neven)functies, zoals gepubliceerd op rechtspraak.nl, is vermeld. Wat ook zij van deze stelling van klager, de plaatsvervangend voorzitter is benoemd door de Minister van Justitie en hij was derhalve bevoegd de betreffende beslissing te geven.
4.2 Wat er zij van de bemoeiingen van de deken in deze zaak, op grond van de bepalingen van de Advocatenwet behoort het tot het beleid van de deken al dan niet een poging te doen klachten in der minne te schikken. Dit is echter geen verplichting. Mede gelet op de vele klachten in deze aangelegenheid, waarvan de relevante feiten meer dan tien jaar terug hebben plaatsgevonden, en alle inspanningen die de deken in de loop der jaren heeft gedaan deze zaak in der minne op te lossen, kan de raad klager hierin dan ook niet volgen.
4.3 De stelling van klager dat de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter niet in overeenstemming is met de werkelijkheid heeft klager niet voldoende met feiten onderbouwd.
4.4 Geen van de verzetgronden slaagt derhalve. Hetgeen klager heeft aangevoerd over het EVRM behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking. Tenslotte is de raad van oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht terecht kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard op grond van het tijdsverloop tussen de bemoeiingen van verweerster ten behoeve van haar cliënte midden jaren negentig en het indienen van de onderhavige klacht.
4.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, P.W.M. Huisman, J.J. Trap, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 26 oktober 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.