Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0899

Zaaknummer

R. 3395/10.25

Inhoudsindicatie

De advocaat van de wederpartij beticht klaagster in de stukken van fraude. De advocaat baseerde dit onder meer op een getuigenverklaring en is gebleven binnen de hem toekomende vrijheid. Het aanhouden van een procedure in afwachting van voorlopige getuigenverhoren is niet onzorgvuldig. Een e-mail aan de dochter van klaagster in verband met het optreden van de dochter als getuige in de procedure tegen klaagster kan als intimiderend worden opgevat daar de advocaat haar een aansprakelijkstelling in het vooruitzicht stelde en bepaalde uitlatingen over een "limited" doet waarin de dochter een functie had gehad. Klacht gedeeltelijk gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 23 juni 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 5 februari 2010.

1.2  Op 20 mei 2010 heeft klaagster stukken bij de Raad ingediend.

1.3  Op 1 juni 2010 heeft verweerder een productie bij de Raad ingediend.

1.4  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.5  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 juni 2010. Ter zitting is klaagster verschenen. Verweerder is verschenen, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. R.

 

 

FEITEN

2.1  Verweerder treedt op als advocaat van een verzekeraar in een geschil tussen de verzekeraar en klaagster omtrent de verschuldigdheid van schadevergoeding uit hoofde van een door klaagster gesloten verzekeringsovereenkomst.

2.2  Het geschil spitst zich toe op één of meer voorschotbetalingen welke de verzekeraar gedeeltelijk uit eigen beweging en vervolgens na veroordeling door de rechter aan klaagster heeft gedaan als vergoeding voor het inhuren van een bedrijfsleider in de onderneming van klaagster in verband met haar arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ongeval.

2.3  Namens de verzekeraar heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de verzekeraar de voorschotbetalingen ten onrechte aan klaagster heeft betaald. In verband hiermee zijn procedures gevoerd in kort geding alsmede in een bodemprocedure en een hoger beroepsprocedure, ingesteld door de verzekeraar.

2.4  Omstreeks het tijdstip van het instellen van laatstgenoemd hoger beroep is zowel door klaagster als door de verzekeraar een voorlopig getuigenverhoor geëntameerd, respectievelijk bij de Rechtbank Zutphen en bij het Gerechtshof te Arnhem. Hierna is tussen partijen afgestemd om het getuigenverhoor bij het Gerechtshof te Arnhem geen doorgang te laten vinden.

2.5  In afwachting van de voorlopige getuigenverhoren heeft verweerder aanhouding verzocht van de behandeling van het hoger beroep in de bodemprocedure.

2.6  In januari 2009 heeft klaagster opnieuw een kort geding tegen de verzekeraar aangespannen, strekkende tot verkrijging van een nieuw voorschot op de schadevergoeding. Deze vordering is afgewezen.

2.7  In het geschil beroept verweerder zich namens de verzekeraar op fraude aan de zijde van klaagster.

2.8  Als getuige heeft verweerder onder meer de dochter van klaagster opgeroepen in verband met het feit dat deze ingeschreven is geweest als company secretary van een Engelse vennootschap (een “limited”) van klaagster. Verweerder heeft een of meer e-mails aan de dochter van klaagster gezonden. Daarin is hij onder meer ingegaan op de mogelijkheid van aansprakelijkheid van de dochter voor een (terug)betalingsverplichting van de limited.

 

 

KLACHT

3.1  Klaagster verwijt verweerder:

a.  het toepassen van een ongefundeerde vertragingstactiek met betrekking tot de procedures in hoger beroep;

b.  dat verweerder zich schuldig maakt aan smaad jegens klaagster;

c.  dat verweerder de dochter van klaagster, die door de verzekeraar als getuige zal worden gehoord, intimideert;

d.  dat verweerder tijdens een zitting bij de rechter direct heeft gerefereerd aan confraternele schikkingsonderhandelingen.

3.2  Klaagster heeft in de toelichting op de stukken die zij, na afsluiting van het onderzoek van de Deken, aan de Raad heeft toegestuurd, de klacht uitgebreid met nieuwe verwijten. Deze worden door de Raad niet beoordeeld, daar ze niet op de door de wet voorgeschreven wijze zijn ingediend en de uitbreiding in strijd is met een goede procesgang.

 

 

VERWEER

4.  Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1  In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.

Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. Daarbij mag hij in beginsel afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt verkrijgt, tenzij zich omstandigheden voordoen die meebrengen dat verificatie van de verkregen informatie nodig is. De vrijheid van de advocaat is niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden. Voorts dient de advocaat zich te onthouden van nodeloos grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt.

 

Klachtonderdeel a

5.2  Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de omstandigheid dat de behandeling van het hoger beroep van het eerste kort geding is aangehouden in afwachting van de voorlopige getuigenverhoren. Verweerder heeft in dit verband onbetwist aangevoerd dat hij de aanhouding van het hoger beroep heeft verzocht in overleg met de advocaat van klaagster.

5.3  Niet valt in te zien dat verweerder door de gevolgde handelwijze de procedure ongefundeerd heeft vertraagd en op dit punt laakbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a is ongegrond.

 

Klachtonderdeel b

5.4 Z oals hiervoor is overwogen, mag de advocaat in het algemeen afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt heeft verkregen. In deze zaak speelt voorts dat verweerder zijn kwalificatie van de door klaagster gevolgde handelwijze als fraude, zich mede baseert op de verklaring van een getuige.

Hoewel de Raad zich kan voorstellen dat klaagster niet gecharmeerd is van de door verweerder gebruikte kwalificatie van het vermeende handelen, is de Raad van oordeel dat verweerder in zijn belangenbehartiging voor zijn cliënte de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden.

De omstandigheid dat klaagster van mening is dat verweerder aan de verklaring van de betrokken getuige geen geloof mag hechten omdat die getuige een strafblad zou hebben, doet aan het voorgaande niet af.

5.5  Klachtonderdeel b is ongegrond.

 

Klachtonderdeel c

5.6  Dit klachtonderdeel spitst zich toe op de e-mail van 5 juni 2009 van verweerder aan de dochter van klaagster, mevrouw T. Verweerder reageert daarin op een e-mail van mevrouw T. van 4 juni 2009 waarin zij aan verweerder te kennen geeft dat, indien zij alsnog zou worden opgeroepen als getuige, zij zich zou beroepen op haar verschoningsrecht.

5.7  De Raad stelt voorop dat klaagster voldoende belang heeft bij dit klachtonderdeel ook al betreft het een e-mail aan haar dochter. De positie van de dochter is die van getuige in de zaak van klaagster, zodat klaagster enig belang heeft bij de gang van zaken rond de oproeping van de dochter als getuige.

5.8 M et klaagster is de Raad van oordeel dat de e-mail van verweerder door klaagsters dochter als intimiderend kon worden opgevat.

In de e-mail laat verweerder onder meer het volgende aan mevrouw T. weten:

“De aanhoudende pogingen van uw moeder om nog meer dan het bedrag van EUR 50.000,00 van mijn cliënte te incasseren hebben geleid tot aanzienlijke extra kosten aan de zijde van mijn cliënte. Bovendien heeft mijn cliënte kosten gemaakt in verband met de terugvordering van het bedrag van EUR 50.000,00. De totale benadeling van mijn cliënte beloopt inmiddels een bedrag van – ruwweg – EUR 150.000,--.”

(…)

“Hoewel het er thans de schijn van heeft dat u bij deze fraude op zichzelf niet betrokken bent, bent u wel geregistreerd als “company secretary” van de Engelse Ltd. waarin de lunchroom door uw moeder wordt geëxploiteerd. Het oprichten van een dergelijke rechtspersoon – deze “Limited” naar Engels recht – dient natuurlijk geen enkel ander doel dan schuldeisers om de tuin te leiden; een “bona fide” onderneming wordt – in Nederland – niet in de vorm van een “Ltd” gedreven.”

(…)

“Aanstaande maandag worden uw moeder en dhr. D(…) – de directeur van het schaderegelingsbureau waarin dhr Z(…) werkzaam is – nog als getuigen gehoord. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal mijn cliënte besluiten om u al dan niet aansprakelijk te houden en bij de zaak te betrekken. Indien uit de getuigenverhoren geen nieuwe feiten blijken, dan lijkt mij de kans groot dat ik u namens mijn cliënte een officiële aansprakelijkstelling zal sturen. Ik hoop dat dat niet nodig zal behoeven te zijn, zulks gezien uw achtergrond (u zou eigenlijk een onbezorgd studentenbestaan moeten leiden), alsmede het gegeven dat het er in ieder geval de schijn van heeft dat u als “katvanger” bent gebruikt – maar dat doet aan uw aansprakelijkheid als bestuurder verder niet af.”

5.9  De Raad is van oordeel dat deze mededelingen, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, door de dochter van klaagster als intimiderend kunnen zijn opgevat, te meer wanneer in aanmerking wordt genomen dat zij verweerder had meegedeeld dat zij zich, indien zij als getuige zou worden opgeroepen, op haar verschoningsrecht zou beroepen.

5.10  Verweerder is met de door hem opgemaakte e-mail aan de dochter van klaagster de grenzen van de hem toekomende vrijheid te buiten gegaan.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

 

Klachtonderdeel d

5.11  Terzake van dit klachtonderdeel heeft verweerder betwist dat hij tijdens de betrokken zitting confraternele schikkingsonderhandelingen of confraternele correspondentie ter sprake heeft gebracht. Volgens verweerder had het betrekking op contact dat rechtstreeks tussen het letselschadebureau en zijn

cliënte had plaatsgevonden en waarbij hij noch de raadsman van klaagster betrokken waren geweest.

5.12  Tegenover het verweer heeft klaagster dit klachtonderdeel niet onderbouwd en het dient daarom ongegrond te worden verklaard.

 

 

MAATREGEL

6.1  De Raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

7.1  De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-               legt als maatregel op een enkele waarschuwing;

-               verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. A.A.J. Maat, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 5 juli 2010.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.