Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-09-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1083
Zaaknummer
H 94-2009
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Niet waarschuwen voor de termijn voor verval van instantie is niet verwijtbaar nu de akte tot verval van instantie dateert van 21 maanden nadat verweerder zich uit de zaak had teruggetrokken; de nazorg die een advocaat moet betrachten nadat hij zich uit een zaak heeft teruggetrokken, strekt zich niet zo lange tijd uit.
Verzet ongegrond
Uitspraak
H 94-2009
BESLISSING
van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch inzake de klacht van
klaagster in verzet,
tegen
verweerder
_____________________________________________________________________
Verloop van de verzetprocedure.
Bij schrijven van 8 mei 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarisstaat.
Op 25 mei 2009 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Op 9 juni 2009 is klaagster van die beslissing in verzet gekomen. Tegen haar verzetschrift heeft verweerder een verweerschrift ingediend dat op 6 oktober 2009 bij de raad is binnengekomen.
De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden op 19 juli 2010. Partijen zijn daarvoor opgeroepen bij brieven van de griffier van 28 juni 2010. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Ter mondelinge behandeling waren klaagster en verweerder aanwezig.
Vaststelling van de feiten voor zover voor de klacht van belang.
De raad gaat uit van de feiten zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven nu het verzet daartegen niet is gericht.
Inhoud van de klacht.
Verweerder was moeizaam bereikbaar, reageerde traag of niet op berichten/verzoeken van klaagster en trad richting de wederpartij niet adequaat en niet conform de afspraken op. Verweerder heeft zich aldus niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Beslissing van de voorzitter d.d . 25 mei 2009
De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen op gronden als vermeld in zijn als boven gedateerde beslissing.
Inhoud van het verzet.
Klaagster heeft voor haar verzet veertien gronden aangevoerd, die bij de beoordeling zullen worden weergegeven. In de verzetgronden blijkt ook de klacht zelf verwerkt te zijn.
Beoordeling van het verzet.
1.1. Onbegrijpelijk besluit, schending beginsel hoor en wederhoor door deken en voorzitter.
1.2. Klaagster voert aan dat de deken haar niet op de hoogte heeft gesteld van het antwoord op haar klacht dat verweerder aan de deken had gestuurd, dat zij dientengevolge niet op dat antwoord – waar zij het niet mee eens was - heeft kunnen reageren en dat de voorzitter dus van haar standpunt daarover geen kennis heeft genomen.
1.3. De raad verwerpt die verzetgrond. Noch de wet noch de eisen van behoorlijke rechtspleging schrijven voor dat partijen meer dan éénmaal hun standpunt kunnen geven. Wel geldt de eis dat verweerder het laatst aan het woord is, en aan die eis heeft zowel de deken als de voorzitter voldaan.
2.1. Ten onrechte wordt het optreden van verweerder door deken en voorzitter als ‘adequaat’ aangemerkt; verweerder heeft een termijn laten verlopen, waaruit schade voortvloeit.
2.2. Klaagster voert aan, dat verweerder niet tijdig op de brief van mr X heeft gereageerd, ondanks de daarin gestelde deadline, en dat daardoor de onderhandelingen niet van de grond gekomen zijn en zij nog met diverse juridische procedures zit.
2.3. Deze verzetgrond wordt verworpen. Vaststaat dat verweerder na ontvangst van de brief van 11 augustus 2006 van de advocaat van de wederpartij nog contact met deze advocaat gehad heeft. Niet gebleken is dat de onderhandelingen vervolgens niet op gang gekomen zijn doordat dat contact na de deadline viel; klaagster heeft geen feiten genoemd waaruit dit blijkt . Klaagster geeft voorts niet aan welke de ‘ diverse procedures’ zouden zijn die verweerder veroorzaakt zou hebben door niet binnen de deadline te reageren en heeft dus wat dit betreft deze verzetgrond niet beargumenteerd.
3.1. Ten onrechte wordt gesteld dat verweerder adequaat opgetreden heeft. Verweerder heeft tot op heden nagelaten inhoudelijk een drietal, meermalen voorgelegde, vragen te beantwoorden.
3.2. Klaagster voert aan dat de bewuste drie vragen in een faxbericht van 5 januari 2009 aan verweerder gesteld zijn en dat hij op dat faxbericht noch op het rappèl van 8 januari 2009 gereageerd heeft. Het belang daarvan acht zij gelegen in de noodzaak om op 13 januari 2009 te kunnen reageren op de akte verval van instantie die haar op 24 december 2008 is betekend.
3.3. Deze verzetgrond wordt verworpen. Verweerder had zich al bij brief van 28 maart 2007 uit de zaak teruggetrokken; de raad ziet dan ook niet in dat de nazorg die verweerder diende te verlenen om klaagster geen nadeel toe te brengen meebracht dat hij zó lang nadien en dan nog op vragen van díe aard – het faxbericht van 5 januari 2009 is overgelegd – antwoord had moeten geven.
4.1. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat als een advocaat niet meer betrokken is bij een zaak, hij niet meer hoeft te reageren op vragen van of namens zijn gewezen cliënte.
4.2. De raad is van oordeel dat deze verzetgrond geen afzonderlijke betekenis heeft naast de derde verzetgrond en wijst deze dus af met dezelfde motivering.
5.1. Ten onrechte wordt door de voorzitter geoordeeld dat het optreden van verweerder adequaat was. Verweerder heeft niet adequaat en in strijd met de gedragsregels gehandeld. Hij heeft nagelaten termijnen te bewaken.
5.2. Klaagster voert aan, dat verweerder de termijn voor verval van instantie niet heeft bewaakt, haar niet voor dat verval gewaarschuwd heeft en haar er niet van op de hoogte heeft gesteld dat een procedure tegen het verval van instantie kan worden gevoerd. Ook beklaagt zij zich erover dat verweerder heeft nagelaten de onderhandelingen weer vlot te trekken.
5.3. De raad verwerpt deze verzetgrond. De betekening van de akte tot verval van instantie dateert van 21 maanden nadat verweerder zich uit de zaak had teruggetrokken; de nazorg die een advocaat moet betrachten nadat hij zich uit een zaak heeft teruggetrokken, strekt zich niet zo lange tijd uit.
5.4. Voorts: verweerder heeft aangevoerd dat de onderhandelingen gestrand zijn doordat vraag en aanbod te ver uiteenliepen; dát in aanmerking genomen heeft klaagster geen omstandigheden aangevoerd waarmee dat verweer weerlegd geacht kan worden, of die zelfs maar daaraan doen twijfelen.
6.1. Verweerder heeft op een wijze contact gezocht met de advocaat van de tegenpartij die schade heeft veroorzaakt voor klaagster.
6.2. Klaagster voert in dit verband aan, dat verweerder een intern stuk aan de wederpartij heeft doorgestuurd terwijl hij wist dat hij dat niet mocht doen.
Het gevolg was volstrekt verstoorde verhoudingen binnen de familie.
6.3. Deze verzetgrond wordt verworpen. Dat verweerder een stuk heeft doorgestuurd dat niet doorgestuurd had mogen worden, is niet zoals het hoort. (Overigens is de raad niet gebleken dat het stuk voor louter intern gebruik was) Klaagster heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de verhoudingen binnen de familie hierdoor nog verder verstoord zijn geraakt dan ze al geweest moeten zijn, in aanmerking genomen dat klaagster tegen haar broer procedeerde.
7.1. Door de wijze van het zoeken van contact met de advocaat van de tegenpartij heeft verweerder de onderhandelingspositie van klaagster vernietigd, zodat ook op dat punt schade is ontstaan; daaraan wordt ten onrechte voorbijgegaan in het besluit.
7.2. Klaagster voert aan, dat uit dat interne stuk kenbaar was waartoe klaagster bereid was, zodat haar onderhandelingspositie werd ondergraven.
7.3. De raad verwerpt dit verweer. Het bewuste stuk bevindt zich niet bij de gedingstukken zodat de inhoud en het effect daarvan niet te beoordelen zijn. Ook aan andere gedingstukken zijn geen aanwijzingen te ontlenen dat het stuk op de onderhandelingspositie van klaagster enige invloed heeft gehad.
8.1. De stelling dat de advocaat dominus litis dient te zijn moet niet zodanig uitgelegd worden als in het besluit [ van de voorzitter, rvd] is gedaan.
8.2. Klaagster voert in dit verband aan dat verweerder ermee akkoord had moeten gaan dat naast zijzelf ook haar zoon en een andere advocaat aan een gesprek over de tussen klaagster en verweerder gerezen problemen zouden deelnemen.
8.3. De raad verwerpt deze verzetgrond. De advocaat draagt de verantwoordelijkheid voor de zaak en binnen die verantwoordelijkheid valt het oordeel dat hij daarover niet met anderen dan zijn eigen cliënte moet overleggen. Dat kan een advocaat in redelijkheid vinden.
9.1. Door de voorzitter is ten onrechte geconcludeerd dat verweerder de onderhavige kwestie heeft neergelegd. Daarvoor zijn namelijk geen indicaties c.q. daarvoor zijn diverse contra-indicaties.
9.2. Klaagster voert in dit verband aan dat verweerder zich niet ondubbelzinnig uit de zaak heeft teruggetrokken, niet geïnformeerd heeft aan welke advocaat hij de zaak kon overdragen en de advocaat van de tegenpartij er niet van op de hoogte heeft gesteld.
9.3. De raad verwerpt deze verzetgrond. De aangehaalde brief van 27 maart 2007 bevindt zich bij de stukken en is niet mis te verstaan. De raad ziet niet in, dat de boodschap pas duidelijk zou zijn geweest als verweerder ook gevraagd had aan welke advocaat hij het dossier moest doen toekomen en als hij ook de advocaat van de tegenpartij op de hoogte zou hebben gesteld.
10.1. Mocht verweerder de onderhavige kwestie van klaagster neergelegd hebben, quod non, dan heeft hij dat op klachtwaardige wijze gedaan.
10.2. Klaagster voert in dit verband aan, dat verweerder niet voor het verval van instantie heeft gewaarschuwd, niet heeft gevraagd aan welke advocaat hij het dossier kon opsturen en de advocaat van de tegenpartij niet op de hoogte heeft gesteld.
10.3. Ook deze verzetgrond wordt verworpen. Het verval van instantie was toen verweerder de zaak neerlegde een zó ver in de toekomst liggend en toen nauwelijks voorzienbaar evenement, dat de nazorg waartoe verweerder gehouden was niet het ook dáárvoor waarschuwen omvatte. De raad ziet verder niet in dat een advocaat in het algemeen zijn voormalige cliënte nadeel zou toebrengen als hij niet informeert naar de opvolgend advocaat of de advocaat van de wederpartij op de hoogte stelt. Omstandigheden die dat in dit geval anders zouden maken zijn niet gesteld en niet gebleken.
11.1. De onbereikbaarheid c.q. moeilijke bereikbaarheid van verweerder wordt niet correct beoordeeld. Ten onrechte wordt geconstateerd dat verweerder altijd goed bereikbaar is.
11.2. Klaagster noemt er in dit verband een aantal voorbeelden van dat verweerder haar ongeïnformeerd laat of te laat informeert of reageert en de voortgang van de zaak niet bewaakt.
11.3. De raad verwerpt deze verzetgrond. Klaagster concretiseert haar voorbeelden niet en legt ook nauwelijks bewijsstukken over. Voor zover zij dat wèl doet, is het van het geheel van contacten zo’n beperkt onderdeel dat het niet bepalend is voor de communicatiegedragslijn in het algemeen van verweerder.
12.1. Verweerder debiteert een flagrante onwaarheid waar hij in zijn reactie stelt dat ‘de zaak is verloren bij de Hoge Raad. Een nieuwe afdoening door het Hof in Arnhem zal niet tot het alsnog leveren van de grond leiden’.
12.2. Klaagster licht deze grond aldus toe, dat er wel degelijk na het arrest van de Hoge Raad kansen waren.
12.3. Omdat de raad niet treedt in de beoordeling van burgerlijkrechtelijke vraagstukken zou deze verzetgrond hooguit succes kunnen hebben als de aangehaalde uitspraak een evidente misslag zou zijn. Waarom zij dat zou zijn heeft klaagster echter niet uitgelegd, noch spreekt het voor zichzelf.
13.1. Verweerder heeft weliswaar telkens stukken in afschrift aan klaagster verzonden, maar heeft – bij een juist van zeer groot belang zijnd onderhandelingsvoorstel – nagelaten een concept aan klaagster te zenden. Tevens heeft hij nagelaten om, zoals was afgesproken, ondergetekende [ de raadsman van klaagster; rvd] relevante documenten in kopie toe te zenden.
13.2. Klaagster voert aan, dat verweerder daardoor haar onderhandelingspositie heeft aangetast, de familieverhouding heeft beschadigd en de onderhandelingen stil heeft laten vallen.
13.3. De raad verwerpt deze verzetgrond omdat zij te weinig concreet is en daardoor niet te beoordelen.
14.1. Er is sprake van schending van algemene beginselen, klaagster is niet voldoende geïnformeerd door deken en verweerder.
14.2.Klaagster licht deze grond aldus toe, dat in de procedure bij de deken door verweerder is verwezen naar stukken waarvan zij niet kan nagaan of die zijn overgelegd, zodat zij zich niet adequaat kan verdedigen.
14.3. De raad verwerpt ook deze verzetgrond, omdat klaagster zelf erkent dat de deken zich in zijn uitspraak blijkbaar gebaseerd heeft op stukken die haar wel bekend zijn. Kennelijk berust deze grond op een veronderstelling en niet op feiten; nu de deken zijn beslissing niet gebaseerd heeft op onbekende stukken is klaagsters grief kennelijk ongegrond, terwijl bovendien niet valt in te zien welk nadeel klaagster terzake lijdt.
15. De conclusie uit dit alles is, dat het verzet ongegrond is.
BESLISSING.
De raad wijst het verzet als ongegrond af.
Aldus gegeven door, mr. P.M. Knaapen, voorzitter en mrs. R.G.A.M. Theunissen, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.D.E. van den Heuvel, P.J.W.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Beens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
griffier. voorzitter.
Verzonden op:
28 sepbtember 2010.
Ingevolge artikel 46hlid 4 Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.