Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1014

Zaaknummer

10-48

Inhoudsindicatie

Verweerster handelde onbetamelijk door aan de Staat vergoeding ex art 591a Sv te vragen van kosten van werkzaamheden die onder het bereik van een toevoeging vielen en van werkzaamheden die voor een derde, de partner van de cliënt, waren verricht.

Uitspraak

10-48

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 31 maart 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem ter kennis van de raad gebracht zijn ambtshalve klacht tegen:

mr. [  ]

advocaat te [ ],

 hierna te noemen verweerster

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechthof te Arnhem van 31 mei 2010. De Deken en verweerster zijn verschenen. De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, H.F.J. Maissan, C.J. Lunenberg-Demenint en J.R.O. Dantuma, leden van de raad en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.

 

2. De ambtshalve bezwaren van de Deken hebben betrekking op het optreden van verweerster bij het indienen en behandeling van een verzoek ex artikel 591a Sv tot vergoeding van de door haar cliënte, mevrouw K., gemaakte kosten in het kader van een bezwaar tegen een in beslagname van een auto ex artikel 552a Sv. Verweerster heeft onder andere vergoeding van de kosten van rechtsbijstand verzocht. De ambtshalve bezwaren van de deken hebben betrekking op: het feit dat verweerster ten onrechte vergoeding heeft gevraagd van werkzaamheden, die onder het bereik van een toevoeging voelen en dat zij om vergoeding heeft gevraagd van werkzaamheden die niet zijn verricht ten behoeve van haar cliënte, mevrouw K, maar ten behoeve van de partner van mevrouw K. Verweerster heeft aldus doende niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

3. Verweerster heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat zij tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek ex artikel 591 a Sv en in een brief aan de rechtbank helderheid heeft verschaft over de door haar gedeclareerde werkzaamheden waarvan zij vergoeding vroeg. Verweerster was voorts, kennelijk ten onrechte, in de veronderstelling dat bepaalde werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking zouden komen, omdat deze niet onder het bereik van de toevoeging zouden vallen. Verweerster heeft nooit het oogmerk gehad vergoeding te ontvangen voor werkzaamheden die daarvoor niet in aanmerking kwamen.

4. De Raad beoordeelt de ambtshalve bezwaren van de Deken als volgt.

Verweerster heeft mevrouw K. bijgestaan in het kader van een beklagprocedure tegen de strafrechtelijke inbeslagname van een auto. In de beklagprocedure is mevrouw K. in het gelijk gesteld. Vervolgens heeft verweerster een verzoekschrift ex 591a Sv bij de rechtbank ingediend tot verhaal van de door haar cliënte geleden schade, waaronder de advocaatkosten.

Verweerster heeft aanvankelijk een civiele toevoeging aangevraagd ter zake de vergoeding van geleden schade. Deze toevoeging is nadien gebruikt ten behoeve van de declaratie van de werkzaamheden verricht in de strafvorderlijke procedure, het beklag tegen de inbeslagname.

Verweerster heeft in de art 591a Sv procedure vergoeding gevraagd van de in rekening gebrachte kosten voor haar werkzaamheden, met uitzondering van werkzaamheden vallende in de periode van 10 september 2007 (nadat de Officier van Justitie het verzoek tot teruggave van de auto had afgewezen) tot en met 17 oktober 2007 (op welke datum de mondelinge behandeling van het beklaagschrift in de Raadkamer plaatsvond). Werkzaamheden die zij voor- en nadien in het kader van de in beslagname van de auto en de afwikkeling van de beklagprocedure zijn verricht, heeft verweerster kennelijk aan haar cliënte in rekening gebracht, aangezien zij daarvan wel vergoeding heeft gevraagd.

Voorop gesteld moet worden dat in een 591a Sv-procedure die kosten kunnen worden verhaald op de Staat die anders, zonder een vergoeding als waarin dat artikel voorziet, ten laste zouden blijven van ‘de gewezen verdachte of zijn erfgenamen’. De stelling van verweerster dat werkzaamheden die strikt genomen geen betrekking hadden op het verzoekschrift en de behandeling daarvan, doch die daarmee wel samenhingen (bijvoorbeeld het maken van bezwaar bij de Officier van Justitie en de afhandeling van de zaak na de mondelinge behandeling ter zitting), niet onder het bereik van de toevoeging, vielen op de voet van 591a Sv konden worden gedeclareerd, snijdt geen hout. Zij zou – die laatste mogelijkheid weggedacht - haar cliënte daarvoor geen rekening hebben mogen sturen. In die relatie geldt immers dat alle werkzaamheden die verband houden met het belang waarvoor een toevoeging is verleend, onder het bereik van die toevoeging vallen. Zou dit anders zijn, dan zou het systeem van de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand zijn doel immers niet halen, missen en tot grote rechtsonzekerheid leiden bij cliënten die zijn aangewezen op gefinancierde rechtshulp. 

In die kosten voor rechtsbijstand waarvan verweerster vergoeding heeft gevraagd, zijn bovendien de kosten gemoeid met het opstellen van het verzoekschrift ex artikel 591a Sv zelf opgenomen, zulks terwijl uit de beschikking van de rechtbank naar aanleiding van dit verzoekschrift blijkt dat verweerster daarvoor inmiddels een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand had aangevraagd, zodat ook zij deze kosten redelijkerwijs niet in rekening gebracht hadden mogen brengen.

Verweerster heeft derhalve vergoeding gevraagd voor werkzaamheden die zij in redelijkheid niet aan haar cliënte in rekening hadden kunnen brengen.

Verweerster heeft voorts vergoeding gevraagd van werkzaamheden die zij niet ten behoeve van haar cliënte mevrouw K. maar ten behoeve van de partner van haar cliënte heeft verricht. Verweerster heeft weliswaar gesteld dat zij ter zitting en bij een na de mondelinge behandeling gezonden brief deze posten heeft gerectificeerd, doch hiervan blijkt onvoldoende uit de beschikking van de rechtbank. Overigens had het op de weg van verweerster gelegen om, alvorens zij het verzoek tot vergoeding van de kosten indiende, de op dit punt ter zake doende gegevens te controleren, waarbij dan vrij eenvoudig door haar geconstateerd had kunnen worden dat zij feitelijk vergoeding vroeg van kosten die waren gemaakt ten behoeve van een andere, betalend procederende, cliënt.

Het vorenstaande overziend is de raad van oordeel dat verweerster zich bij het opstellen en indienen van het verzoekschrift tot vergoeding van gemaakte kosten, waaronder de kosten van rechtsbijstand, niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door ten onrechte kosten in rekening te brengen die deels onder het bereik van een toevoeging vielen en die zij deels aan een andere cliënt hadden kunnen declareren en niet aan haar cliënte K.

Verweerster is niet eerder met het advocatentuchtrecht in aanraking gekomen. Daarom volstaat de raad met de navolgende sanctie.

Het bovenstaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

De klacht is gegrond.

Aan verweerster wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de Raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010 in tegenwoordigheid van de griffier

Voorzitter      Griffier