Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-05-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0776
Zaaknummer
H39-2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Advocaat is gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid bij het invullen van financiële aangelegenheden, waaronder het invullen van piket- en declaratieformulieren. Het is een advocaat niet toegestaan voor meer dan een piketbezoek een vergoeding te declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand. Een ervaren advocaat dient op de hoogte te zijn met de ter zake geldende wet -en regelgeving, evenals de wijze waarop deze moet worden uitgelegd en toegepast. Het betaamt een behoorlijk advocaat niet om ten onrechte tien maal reiskosten te declareren, terwijl het onaannemelijk is dat hij op die dag meer dan een keer tussen zijn kantoor en het politiebureau heen en weer is gereden.
Inhoudsindicatie
De stelling dat een advocaat slechts gedurende 15 minuten een politieverhoor heeft bijgewoond, rechtvaardigt niet de conclusie dat deze geen adequate rechtsbijstand heeft verleend.
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar gedeeltelijk gegrond. Voorwaardelijke schorsing drie maanden; proeftijd 2 jaar.
Uitspraak
H39-2010 Dekenbezwaar
Raad van Discipline
in het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
het dekenbezwaar
tegen
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de bezwaarprocedure.
Bij schrijven van 1 maart 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 8 maart 2010, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 6 april 2010.
Bij de mondelinge behandeling zijn de deken en verweerder verschenen.
2. De feiten
Verweerder had op 11 oktober 2009 piketdienst. Verweerder ontving op 11 oktober 2009 bericht dat een compleet elftal X zaterdag 10 oktober 2009 werd aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging betrekking hebbende op een voetbalwedstrijd die op zaterdag 10 oktober 2009 plaatsvond tussen X en Y op het terrein van X.
Ter plaatse waren twaalf verdachten aangehouden, die, op een verdachte na, minderjarig waren. Verweerder heeft piketbezoeken afgelegd en declaratieformulieren ingevuld, deze door de dienstdoende verbalisant laten afstempelen en ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand.
3. Het dekenbezwaar
Naar het oordeel van de deken heeft verweerder zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij:
A. Een vergoeding heeft verzocht en verkregen ter zake van beweerdelijk verricht bezoek aan in verzekering gestelden terwijl die hetzij niet waren bezocht hetzij niet in verzekering waren gesteld.
Toelichting van de deken:
Uit een van de fungerend Hoofdofficier van Justitie in het arrondissement verkregen overzicht van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost blijkt gedurende welke tijdstippen verweerder bezoeken aan in verzekering gestelden heeft gebracht. Op 12 oktober 2009 heeft verweerder blijkens het overzicht slechts drie in verzekering gestelden bezocht maar vier formulieren ingevuld, één ter zake van A en één met betrekking tot B. Een verdachte met de naam B is echter nimmer in verzekering gesteld. Voorts heeft verweerder op 11 oktober 2009 C bezocht en een formulier ingevuld. Daarnaast heeft verweerder op 11 oktober 2009 een formulier ingevuld ter zake van D, maar deze persoon was niet in verzekering gesteld en is door verweerder dus ook niet bezocht.
Verweerder heeft aldus meermalen de misdrijven van artikel 326 en 225 Sr gepleegd, te weten valsheid in geschrifte en oplichting.
B. In verzekering gestelden meermalen heeft bezocht terwijl hij daarvoor – in strijd met de vigerende regelgeving – ook aparte vergoedingen heeft verzocht en verkregen.
Toelichting van de deken:
Blijkens de verklaringen optreden piket en de daaraan gekoppelde vaststellingen vergoedingen heeft verweerder meerdere in verzekering gestelden meer dan een keer bezocht en daarvoor steeds een vergoeding geclaimd. Hij heeft daarop echter geen recht omdat de vergoeding betrekking heeft op de hele piketfase, derhalve gedurende de hele
periode van de inverzekeringstelling.
C. Vergoeding voor reiskosten heeft verzocht en verkregen voor reizen die hij niet heeft gemaakt.
Toelichting van de deken:
Op basis van de door de politie genoteerde tijdstippen kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verweerder maar één keer tussen zijn kantoor en het politiebureau, op en neer is gereden. Evenwel kan geconstateerd worden dat verweerder maar liefst elf maal de reiskosten claimt. Aldus pleegt verweerder minimaal tien maal het misdrijf van valsheid in geschrifte.
D. Op een zodanige wijze rechtsbijstand aan minderjarige in verzekering gestelden heeft verleend dat in redelijkheid niet geoordeeld kan worden dat die rechtsbijstand zo adequaat was als gelet op de omstandigheden van die rechtsbijstand mocht worden verwacht.
Toelichting van de deken:
Uit het door de politie vervaardigde overzicht blijkt dat verweerder gemiddeld niet meer dan tien minuten rechtsbijstand heeft verleend aan de in verzekering gestelde minderjarigen. Aan- en afvoertijd moeten voorts nog op het piketbezoek in mindering worden gebracht. Tien minuten is te kort om de minderjarige te informeren over zijn rechtspositie en hem te adviseren over de door hem in te nemen strafprocessuele positie.
Voorts heeft verweerder het politieverhoor van verdachte A slechts gedurende 15 minuten bijgewoond, terwijl dit verhoor bijna drie uur heeft geduurd.
E. In het kader van een Dekenonderzoek de deken heeft misleid dan wel op onvoldoende wijze aan het onderzoek van de deken zijn medewerking heeft verleend.
Toelichting van de deken:
Met betrekking tot de gedeclareerde reiskosten heeft verweerder in zijn brief aan de Deken gesteld: “Ik kan mij in de chaos die toen op het politiebureau heerste nu, vier maanden, niet meer herinneren, hoe vaak ik heb gereden.”
Waar vaststaat dat verweerder slechts één keer op en neer is gereden tussen zijn kantoor en het politiebureau heeft hij ondergetekende bewust misleid. Voorts heeft hij door overlegging van twee piketformulieren gesuggereerd ook daadwerkelijk twee verdachten te hebben bezocht, terwijl dat niet het geval was. Op de vraag van de deken waarom verweerder meende ten aanzien van diverse in verzekering gestelden meermalen een aanvraag vergoeding in te moeten dienen is door verweerder in het geheel niet gereageerd.
4. Standpunt van verweerder.
Ad A
Van valsheid in geschrifte dan wel oplichting is geen sprake. In de hectiek heeft verweerder (schrijf-) fouten gemaakt, zonder dat hij kwade bedoelingen had.
Ad B
Verweerder is wel bekend met de inhoud van art. 23 Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand maar leest daarin niet dat niet vaker dan eenmaal aanspraak op een piketvergoeding kan worden gemaakt.
Ad C
Er was sprake van een enorme chaos en door die chaos kan verweerder zich niet meer herinneren hoe vaak hij op en neer is gereden tussen zijn kantoor en het politiebureau . Verweerder sluit niet uit dat door de hectiek mogelijk “bij het hakken snippers zijn gevallen”, doch het is nimmer zijn intentie geweest om valsheid in geschrifte te plegen.
Ad D
Verweerder heeft de rechtsbijstand verleend zoals hij deze al geruime tijd verleent, zonder opmerkingen of klachten. De verdachten hadden van te voren met elkaar afgesproken alles te ontkennen. Nadat verweerder de betreffende verdachte had geïnformeerd over zijn rechtspositie en de positie van verweerder als advocaat was er dan ook inhoudelijk niets toe te voegen.
Ad E
Verweerder heeft de Deken niet misleid en wel zijn medewerking verleend. Door omstandigheden kan verweerder zich hetgeen is gebeurd niet meer herinneren.
5. Beoordeling van het dekenbezwaar.
Gedragsregel 23 bepaalt dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Dat betekent uiteraard dat de advocaat ook bij het invullen en indienen van declaratieformulieren in piketzaken zorgvuldig te werk moet gaan.
Onderdeel A
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder zowel voor een bezoek op 12 oktober 2009 aan verdachte A als voor een bezoek op diezelfde dag aan verdachte B een declaratieformulier heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Een verdachte met de naam B is echter nimmer in verzekering gesteld. Voorts blijkt uit het van de fungerend Hoofdofficier van Justitie in het arrondissement verkregen overzicht van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost dat verweerder op 11 oktober 2009 één verdachte met de naam C heeft bezocht, terwijl hij twee declaratieformulieren op naam van twee verdachten met de naam C heeft ingevuld en ingediend.
Derhalve is vast komen te staan dat verweerder onjuist heeft gedeclareerd. Verweerder heeft gesteld dat het gaat om (schrijf-) fouten die ten gevolge van de hectiek en chaos tijdens zijn piketdienst zijn gemaakt. Nog los van de vraag of dit een –ervaren- advocaat wel kan disculperen is de raad van oordeel dat het onaannemelijk is dat het hier gaat om schrijffouten. Een verdachte met de naam B en een van de personen met de naam C zijn door verweerder immers niet bezocht. Op 12 oktober 2009 was bovendien geen sprake meer van een hectische situatie. Voorts blijkt uit de stukken dat de piketformulieren op een latere datum ter declaratie zijn ingediend, in een situatie die zich niet meer kenmerkte door hectiek op het politiebureau. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder bij het invullen en indienen van de declaratieformulieren niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht.
Dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.
Onderdeel B
Nu op basis van de vigerende wet- en regelgeving het optreden van de advocaat in het kader van de piketregeling geldt voor de gehele duur van de inverzekeringstelling heeft ook de vergoeding voor het (eerste) piketbezoek betrekking op de gehele piketfase. Het is derhalve niet toegestaan voor meer dan een piketbezoek een vergoeding te declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder dit wel heeft gedaan. Verweerder stelt dat hij wel bekend is met de inhoud van art. 23 Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand, maar dat hij daarin niet leest dat niet vaker dan eenmaal aanspraak op een piketvergoeding kan worden gemaakt.
De raad is van oordeel dat verweerder met zijn ervaring geacht wordt bekend te zijn met de ter zake geldende wet- en regelgeving en de wijze waarop deze moet worden uitgelegd en toegepast. De raad rekent het verweerder dan ook zwaar aan dat dit kennelijk niet het geval is, waardoor hij ten onrechte vergoedingen bij de Raad van Rechtsbijstand heeft gedeclareerd.
Ook dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.
Onderdeel C
De raad is van oordeel dat op basis van het van de fungerend Hoofdofficier van Justitie in het arrondissement verkregen overzicht van de door verweerder afgelegde piketbezoeken onaannemelijk is dat verweerder op 11 oktober 2009 meer dan een keer tussen zijn en het politiebureau op en neer is gereden. Het is aldus evident dat verweerder op 11 oktober 2009 ten onrechte tien maal reiskosten heeft gedeclareerd. De raad verklaart dit onderdeel van het dekenbezwaar derhalve eveneens gegrond.
Onderdeel D
De raad is van oordeel dat de deken het bezwaar dat verweerder geen adequate rechtsbijstand aan minderjarige in verzekering gestelden heeft verleend gelet op de duur van de piketbezoeken en gelet op het feit dat verweerder het politieverhoor van verdachte A slechts gedurende 15 minuten heeft bijgewoond, tegenover de betwisting door verweerder en diens betoog dat de verdachten met elkaar hadden afgesproken alles te ontkennen onvoldoende heeft onderbouwd. De stellingen van de Deken rechtvaardigen naar het oordeel van de raad niet de conclusie dat door verweerder aan de verdachten verleende rechtsbijstand onder de maat was en/of dat deze verdachten in hun belangen zijn geschaad door het optreden van verweerder.
Dit onderdeel van het bezwaar is dan ook ongegrond.
Onderdeel E
Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder met betrekking tot de gedeclareerde reiskosten in zijn brief aan de Deken heeft gesteld:
“Ik kan mij in de chaos die toen op het politiebureau heerste nu, vier maanden, niet meer herinneren, hoe vaak ik heb gereden.”
De raad is met de Deken van oordeel dat verweerder door aldus te reageren op de bezwaren van de Deken onvoldoende medewerking heeft verleend aan het Dekenonderzoek, in die zin dat gelet op de beschikbare feiten een beroep op een gebrekkige herinnering hem niet kan disculperen.
De raad is derhalve van oordeel dat dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond is.
De raad is van oordeel dat gelet op de gegrondverklaring van de onderdelen A, B, C en E een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Een zwaardere maatregel is thans niet geboden, maar dit kan anders zijn, indien gedragingen als in deze beslissing aan de orde alsnog een meer structureel karakter blijken te hebben.
BESLISSING.
De raad verklaart het onderdeel D van het dekenbezwaar ongegrond en de onderdelen A, B, C en E van het dekenbezwaar gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond van het feit dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, die de raad vaststelt op een periode van twee jaar, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter en mrs. J.D.E. van den Heuvel, M.B.Ph. Geeraedts, H.C.M. Schaeken, R.F.L.M. van Dooren, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d.31 mei 2010
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans,
griffier. voorzitter.
Verzonden op:
1 juni 2010.
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.