Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0886

Zaaknummer

R. 3325/09.157

Inhoudsindicatie

De advocaat handelt onzorgvuldig door de gemachtigde van klaagster (cliënte, die een hersenbloeding had gehad en volgens de advocaat vaak slecht uit haar woorden kwam en dingen niet leek te begrijpen) niet over het instellen van hoger beroep te woord te staan. Voorts handelt de advocaat onzorgvuldig door, na een over het instellen van hoger beroep gevoerd gesprek, na te laten zijn visie op de kansen in hoger beroep schriftelijk aan klaagster mee te delen terwijl klaagster hoger beroep wenste in te stellen. Klacht gegrond. Berisping.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 2 april 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 28 september 2009.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 12 april 2010. Ter zitting is klaagster verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen, vergezeld van mr. K., advocaat te Den Haag. Deze heeft pleitaantekeningen overgelegd.

 

 FEITEN

2.1  In 2008 en 2009 heeft verweerder rechtsbijstand aan klaagster verleend terzake van verweer tegen een verzoek tot nietigverklaring van haar huwelijk.

2.2  De Rechtbank ‘s-Gravenhage heeft op 15 december 2008 een beschikking gegeven, inhoudende de nietigverklaring van het huwelijk van klaagster.

2.3  Op 5 januari 2009 heeft een verweerder een bespreking gevoerd met klaagster en haar gemachtigde. Gesproken is over de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep en over de boedelscheiding.

2.4  Op 3 februari 2009 ontving klaagster van verweerder het verzoek om de eigen bijdrage te betalen uit hoofde van een toevoeging die was verleend voor hoger beroep. Klaagster heeft de eigen bijdrage op 11 februari 2009 aan verweerder overgemaakt.

2.5  Vanaf medio februari 2009 tot in de loop van maart 2009 heeft de gemachtigde van klaagster herhaaldelijk naar het kantoor van verweerder gebeld. Bij geen van die gelegenheden heeft verweerder de gemachtigde te woord gestaan. Verweerder gaf op 11 maart 2009 via zijn secretaresse te kennen dat klaagster zelf telefonisch contact met hem moest opnemen.

2.6  Korte tijd daarna heeft klaagster telefonisch contact met verweerder opgenomen. Daarbij gaf verweerder te kennen dat de beroepstermijn verstreken was en dat hij had afgezien van het instellen van hoger beroep.

2.7  Op 17 maart 2009 heeft verweerder een aanvang gemaakt met de boedelscheidingsprocedure.

 

KLACHT

3.1  De klacht houdt in dat verweerder onzorgvuldig is geweest in de belangenbehartiging voor klaagster door:

A.    te weigeren om in de periode medio februari tot medio maart 2009 de gemachtigde van klaagster te woord te staan;

B.    klaagster niet te informeren over de mogelijkheden van hoger beroep en na te laten hoger beroep in te stellen;

C.    de boedelscheiding niet zoals toegezegd binnen twee weken na de bespreking van 5 januari 2009 aan te vangen.

 

VERWEER

4.  Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Klachtonderdelen A en B

5.1  Gelet op de samenhang zal de Raad deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

5.2  Als uitgangspunt geldt dat de advocaat de hem opgedragen zaak zorgvuldig dient te behandelen en voorts dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

5.3  Vaststaat dat de rechtbank op 15 december 2008 een beschikking heeft gegeven waarbij het huwelijk van klaagster nietig is verklaard en dat naar aanleiding hiervan op 5 januari 2009 een bespreking is gevoerd tussen verweerder, klaagster en haar gemachtigde.

5.4  Niet danwel onvoldoende betwist is door klaagster aangevoerd dat haar gemachtigde in februari en maart 2009 herhaaldelijk met het kantoor van verweerder heeft gebeld om informatie te vragen over de voortgang van de zaak. Verweerder heeft de gemachtigde niet te woord gestaan en gaf te kennen dat klaagster telefonisch contact met hem moest opnemen. Ter zitting is aan de orde gekomen dat klaagster contact met verweerder heeft kunnen krijgen op de laatste dag voor het verstrijken van de appeltermijn, te weten een vrijdag.

5.5  Verweerder heeft aangevoerd dat hij de kans van slagen van een hoger beroep als uiterst klein beschouwde zo niet als kansloos. Verweerder heeft ook gesteld dat klaagster had aangegeven dat zij een hersenbloeding heeft gehad en dat het verweerder opviel dat klaagster vaak slecht uit haar woorden kon komen en soms dingen niet leek te begrijpen. Verweerder heeft haar gezegd dat zij er verstandig aan zou doen een derde in te schakelen omdat verweerder er niet zeker van kon zijn of klaagster de reikwijdte van hetgeen werd besproken of geschreven zou kunnen overzien. Uiteindelijk is de (huidige) gemachtigde van klaagster in beeld gekomen, aldus verweerder. Verweerder stelt dat deze hem tijden lang dagelijks heeft gebeld zodat hij er genoeg van kreeg omdat hij zijn werk niet meer kon doen. Verweerder heeft toen aangegeven dat hij uitsluitend nog klaagster te woord zou staan, die volgens verweerder echter niet de moeite nam telefonisch of anderszins contact met hem op te nemen.

5.6  De Raad acht het, gelet op de klacht en het verweer, ongepast en onzorgvuldig dat verweerder heeft geweigerd de gemachtigde van klaagster te woord te staan.

Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door na te laten zijn visie op de kansen in hoger beroep schriftelijk aan klaagster mee te delen.

Verweerder heeft in verband met de bespreking van 5 januari 2009 aangevoerd dat aan de orde was het onderzoek naar de mogelijkheid van hoger beroep tegen de beschikking van 15 december 2008 en naar de vraag of niet toch alimentatie kon worden gevorderd, alsmede de boedelscheiding. Verweerder had, aldus zijn verweer, tijd nodig in verband met studie van wet, literatuur en rechtspraak en overleg met collega’s. Hij heeft in het gesprek meegedeeld dat hij verwachtte binnen twee weken voor het eerst iets te kunnen zeggen.

Indien verweerder, naar hij heeft aangevoerd, na alles te hebben uitgezocht tot de conclusie kwam dat het hier een volstrekt kansloze zaak betrof en dat hij geen hoger beroep instelt in kansloze zaken, had het op zijn weg gelegen dit aanstonds, schriftelijk en niet op de laatste dag voor het verstrijken van de termijn mondeling aan klaagster mee te delen. Verweerder heeft erkend dat hij klaagster duidelijk en eerder had moeten informeren.

Aannemelijk is dat klaagster hoger beroep wenste in te stellen en dit in de bespreking van 5 januari 2009 heeft kenbaar gemaakt. Zo dit anders was, had verweerder geen onderzoek behoeven in te stellen naar de mogelijkheid van hoger beroep.

Verweerder heeft bovendien bij klaagster de indruk gewekt dat hij hoger beroep zou instellen door het aanvragen van een toevoeging voor hoger beroep en het aan klaagster berekenen van de eigen bijdrage, die klaagster betaald heeft. Anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd, valt het verstrekken van advies voor hoger beroep onder de toevoeging voor de eerste procedure. Dit is bepaald in de beleidregels die op grond van art. 32 Wrb worden gehanteerd.

Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verweerder klaagster de kans ontnomen om nog tijdig voor het verstrijken van de appeltermijn een andere advocaat te raadplegen.

5.7  Het hiervoor overwogene brengt mee dat klachtonderdelen A en B gegrond zijn.

 

Klachtonderdeel C

5.8  Verweerder heeft terzake van dit klachtonderdeel aangevoerd dat ten tijde van de echtscheiding door hem al werkzaamheden waren verricht en dat hij hiervoor een aparte toevoeging had kunnen aanvragen, hetgeen dan weer geleid zou hebben tot nog een eigen bijdrage, hetgeen verweerder niet gedaan heeft.

Verweerder heeft verder, zoals hiervoor aan de orde is gekomen, aangevoerd dat hij in de bespreking van 5 januari 2009 heeft gezegd dat hij verwachtte binnen twee weken voor het eerst iets te kunnen zeggen.

Klaagster heeft onbetwist aangevoerd dat de boedelscheiding eerst medio maart 2009 is aangepakt.

5.9 G elet op het verweer en het ontbreken van duidelijke schriftelijke berichtgeving aan klaagster omtrent de uitkomsten van de bespreking, houdt de Raad het ervoor dat verweerder in die bespreking heeft toegezegd de boedelscheiding binnen twee weken aan te vangen.

Door dat eerst medio maart 2009, zonder enig tussentijds bericht aan klaagster, te doen heeft verweerder onzorgvuldig jegens klaagster gehandeld.

De Raad acht klachtonderdeel C gegrond.

 

MAATREGEL

6.1  Bij het bepalen van de maatregel neemt de Raad de ernst en de aard van de begane overtredingen in aanmerking. De Raad neemt voorts in aanmerking dat verweerder, ook al heeft hij in zijn verweer later erkend dat hij klaagster schriftelijk had moeten informeren en voor zijn nalaten zijn excuses heeft aangeboden, er overigens in zijn verweer blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te zien. In plaats daarvan heeft verweerder de nadruk gelegd op verwijten aan klaagster die er op neerkomen dat klaagster de ontstane toestand aan zichzelf te wijten zou hebben door het begaan van bigamie. Verweerder heeft zich ook en ten onrechte onverschillig betoond tegenover de ingediende klacht door te stellen dat het hem niet uitmaakt of klaagster een klacht tegen hem indient.

De Raad acht dan ook de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

7.1  De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 -  verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

 -  legt als maatregel op een berisping.

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.S. Kamminga, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. C.A. de Weerdt, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 3 mei 2010.

-                

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.