Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0593
Zaaknummer
08-121
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft nagelaten cassatieberoep in te stellen, hij was niet aanwezig bij een zitting in 2005 maar heeft op de valreep één dag tevoren een vervanger gestuurd zonder dat met klager te bespreken en heeft nagelaten een verzoek tot kwijtschelding in te dienen, waartoe hij zich ter gelegenheid van zijn bezoek aan het politiebureau had laten machtigen. Gelet op eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen een voorwaardelijke schorsing van twee maanden.
Uitspraak
08-121
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake
klager
tegen
verweerder.
1. De klacht is opnieuw behandeld ter openbare zitting van de raad van 8 maart 2010, waar alleen klager is verschenen. Verweerder is, hoewel hem in de oproep was meegedeeld dat de raad hechtte aan zijn persoonlijke verschijning, opnieuw en zonder bericht niet verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.J. Blaisse, voorzitter, en mrs. F. Klemann, C.J.M. de Vlieger, P.M. Wilmink en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.
2. De klacht is eerder behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2009. Die behandeling is gevolgd door een tussenbeslissing van de raad van 30 maart 2009 welke beslissing aan deze beslissing is gehecht en welke als hier herhaald en inge-last dient te worden beschouwd.
Omdat de raad op 16 februari 2009 in een andere samenstelling heeft zitting gehouden is de klacht in zijn geheel opnieuw behandeld met inachtneming van het-geen de raad in de tussenbeslissing heeft overwogen.
3. In de tussenbeslissing is de klacht als volgt omschreven.
1. Verweerder heeft nagelaten cassatieberoep in te stellen hoewel hij hem daartoe opdracht had gegeven.
2. Hij was niet aanwezig bij de zitting in 2005 maar op de valreep één dag tevoren een vervanger had gestuurd zonder dat met hem te bespreken;
3. Hij heeft nagelaten alsnog een verzoek tot kwijtschelding c.q. opheffing in te dienen, waartoe hij zich ter gelegenheid van zijn bezoek aan het politiebureau had laten machtigen.
Uit het ambtshalve onderzoek door de griffier van de raad en het onderzoek ter zitting van de raad is het volgende gebleken.
Ad 1.
Het cassatieberoep dat verweerder volgens klager had moeten instellen had moeten strekken tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 22 maart 2004 inzake de ontnemingsvordering.
Ad 2.
Het gaat in dit onderdeel om de zitting in de doodslagzaak. Die zaak heeft waarschijnlijk niet in 2005 maar in 2007 gespeeld. Klager kon het zich niet herinne-ren.
4. De raad beoordeelt de klachten als volgt.
Klachtonderdeel 1
Verweerder heeft in zijn eerste verweer tegen de klacht erkend dat hij cassatiebe-roep tegen de ontnemingsbeslissing van het gerechtshof van 22 maart 2004 zou in-stellen. Klager heeft ter zitting van 8 maart 2010 aan de raad toegelicht hoe die op-dracht tot stand is gekomen. Hij wist zich dat nauwkeurig te herinneren. De raad neemt op grond van een en ander als vaststaand aan dat klager ook daadwerkelijk aan verweerder opdracht heeft gegeven tot het instellen van cassatieberoep.
De raad kent dus geen betekenis toe aan het feit dat verweerder later in zijn brief van 26 november 2009, toen hij er mee was geconfronteerd dat hij, anders dan hij aanvankelijk heeft verklaard, geen cassatieberoep had ingesteld, heeft verklaard dat hij zich eenvoudigweg niet kan herinneren of klager hem verzocht had dat be-roep in te stellen. Dat hij zich dat niet kan herinneren en ook niet (meer) kan na-gaan in zijn dossier wat er tussen hem en zijn cliënt is afgesproken, komt voor zijn risico. Het had op zijn weg gelegen om na afloop van de zaak in hoger beroep niet alleen met klager te bespreken welke processuele mogelijkheden nog openstonden maar ook schriftelijk de uitkomst van dat overleg te bevestigen. Verweerder heeft dat niet gedaan althans hij beschikt niet meer over zijn dossier waaruit dat dan had kunnen blijken.
Door geen cassatieberoep in te stellen, waartoe hij wel opdracht had, is verweerder ernstig tekort geschoten in de zorg die hij jegens klager had dienen te betrachten. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel 2
Verweerder heeft niet betwist dat hij pas op de dag voor de zitting klager er van in kennis heeft gesteld dat hij hem op de zitting niet zelf zou bijstaan maar een ver-vanger zou sturen. Dat is in strijd met de zorg die hij jegens klager diende te be-trachten. Verweerder had dienen te begrijpen dat het tot zijn taak behoort om, ze-ker in een zaak als die van klager waarin hij verdacht werd van poging tot dood-slag op een politieagent, ook persoonlijke bijstand ter zitting te verlenen en dat hij de zaak in dat stadium zo kort voor de zitting - behoudens bijzondere omstandig-heden - niet zonder overleg van klager laat staan zonder diens instemming over mocht dragen aan een kantoorgenoot. Van zodanige bijzondere omstandigheden die een dergelijke overdracht hadden kunnen rechtvaardigen is de raad niet geble-ken. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel 3
Vaststaat dat verweerder klager in juni 2008 op het politiebureau heeft bezocht en dat toen besproken is dat verweerder zou nagaan of er mogelijkheden waren om de aan klager opgelegde lijfsdwang, die toen ten uitvoer werd gelegd, te doen beëin-digen. Als onweersproken staat vast dat verweerder daartoe aan klager een toevoe-gingsaanvraag respectievelijk machtigingsformulier ter ondertekening heeft voor-gelegd. Klager heeft daarna echter niets meer van verweerder vernomen.
Nadat klager zich ter zake over verweerder had beklaagd heeft deze naar voren ge-bracht dat er tussen hen, gezien de toon die klager tegen hem had aangeslagen, geen vertrouwensrelatie meer bestond en dat hij mr. […] bereid had gevonden dit verzoek verder in behandeling te nemen.
De raad stelt vast dat verweerder wel bij klager de verwachting heeft gewekt stap-pen voor hem te zullen ondernemen maar dat hij nadien op geen enkele manier met klager heeft gecommuniceerd dat en waarom hij niet meer voor hem zou opgetre-den, noch heeft hij erop toegezien dat klager ook daadwerkelijk zou worden bijge-staan door de andere advocaat. Ook hier heeft verweerder klager in de steek gela-ten, nota bene waar het ging om de tenuitvoerlegging van de opgelegde lijfsdwang die mogelijk voorkomen had kunnen zijn wanneer verweerder destijds in maart/april 2004 had gedaan wat hij had moeten doen, te weten het instellen van cassatieberoep tegen de ontnemingsbeslissing van het Hof.
5. De klacht is dan ook in al zijn onderdelen gegrond. Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de raad dat het niet de eerste keer is dat verweerder cliëntbelangen heeft verwaarloosd. Zo is hij eerder tuchtrechtelijk verwijtbaar niet bij een mondelinge behandeling verschenen, is hij tekort geschoten in de advisering en procesvoering, nogmaals, in een strafzaak niet ter zitting aanwezig geweest en heeft hij geen duidelijkheid verschaft over het al dan niet doorgaan van een strafzitting. Hem is ter zake deze gedragingen tweemaal een enkele waarschuwing en éénmaal een berisping is opgelegd.
De beslissing van de raad luidt als volgt:
De klachten zijn gegrond. Verweerder wordt de maatregel opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden. Deze maatregel zal niet ten uitvoer worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter