Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0316

Zaaknummer

5528

Inhoudsindicatie

Verweerder nam zaak op toevoegingsbasis aan, vroeg voorschot voor verschotten en ondernam onvoldoende. Gegrond. Waarschuwing

Uitspraak

5 februari 2010

No. 5528

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager,

tegen:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 8 juni 2009, onder nummer M184-2008, aan partijen toegezonden op 9 juni 2009, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 2 januari 2009 gegrond is verklaard. Bij die beslissing is klachtonderdeel 1 gegrond verklaard alsmede klachtonderdeel 3 voor zover betrekking hebbend op het nalaten klager schriftelijk te informeren. Klachtonderdeel 3 is voor het overige ongegrond verklaard, alsmede klachtonderdeel 2. Als maatregel is een enkele waarschuwing opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van klager van 10 augustus 2009;

- de brief van verweerder van 19 augustus 2009.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 december 2009, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt het volgende in:

1. Verweerder heeft in de zaak van klager niets ondernomen en de wederpartij niet aangepakt;

2. Verweerder verlangde van klager een betaling van € 7.000,-- op zijn derdengeldrekening, terwijl aan klager een toevoeging was verleend;

3. Verweerder heeft nagelaten klager (schriftelijk) te informeren over zijn zaak en heeft stukken achtergehouden.

 

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

- Klager wendde zich medio juli 2007 tot verweerder in verband met een te starten aansprakelijkheidsprocedure;

- Op 6 december 2007 vond een eerste gesprek plaats, waarbij behalve klager en verweerder, tevens aanwezig waren  X. en Y., kantoorgenoot van verweerder. Laatstgenoemde stond X. bij in verband met een door haar te starten aansprakelijkheidsprocedure;

- Door verweerder werd een toevoeging aangevraagd en verkregen. Klager heeft verweerder een eigen bijdrage betaald van € 691,-;

- Op 2 april 2008 schreef klager voor zover thans van belang aan verweerder: “Tot heden mis ik de door u 18 juli 2007 toegezegde activiteiten naar de particulier aansprakelijke tegenpartij …. naar …… dezen aan te spreken op erkenning van de rechtsbijstand en proceskosten risico verplichting. 06 december 2007, gaf u aan een depot-storting van 7.000 euro te willen hebben, gezien de toevoeging en de daaraan gekoppelde eigen bijdrage van 690 euro = ca. 1.600 gld. wil ik graag weten hoe u bij het gevraagde komt? U bent terzake geïnformeerd, u gaf aan, wanneer er wat is, leg de problematiek bij mij, ik weet zaken te scheiden, en ik zorg voor aanpak, hier is niets van gebleken. (….) Gezien de volstrekte passiviteit uwerzijds, om voor mijn belangen op te komen, en deze veilig te stellen, is het beter niet met u verder te gaan. U wordt verzocht mijn dossier gereed te maken en beschikbaar te stellen. (…);

- Op 16 juli 2008 schreef klager aan verweerder: “Verwijzend naar uw brief van 15 juli dezer, waar u verwijst naar een brief van 04 april 2008, die mij niet bekend is, verrast het, dat u dan 3 maanden nodig heeft na te vragen? 02 april 2008 bent u per mail met bijlage-brief, die volledigheidshalve aangehecht is, verzocht schriftelijke stukken te verstrekken. Vernomen werd tot heden niks! (…);

- De brief van verweerder van 4 april 2008, waarmee klager stelt niet bekend te zijn, luidt: “Met referte aan uw e-mailbericht d.d. 2 april j.l. (11.06 uur) bericht ik u als volgt.  Bij gebrek aan wetenschap wordt mijnerzijds de inhoud van bovenaangehaald mailbericht volledig betwist. Hoe kan het ook anders? Immers, tijdens een langdurige bijeenkomst, in bijzijn van X. en mijn kantoorgenoot, Y., d.d. 6 december 2007 hebben wij de goede en kwade kansen van uw dossier besproken. Wij hebben u eenduidig te kennen gegeven dat wij, gelet op de aanmerkelijke procesrisico’s, de haalbaarheid van uw zaak niet zien zitten. Met betrekking tot de risico’s hebben wij u onder andere gewezen op de hoge kosten gemoeid met medische expertises alsook griffierechten en overige verschotten, welke niet worden gedekt door de aan u verstrekte toevoeging. Wij hebben deze kosten begroot op zo’n € 3.500,- voor u en € 3.500,- voor X.. Met de financiële consequenties van een juridische procedure was u derhalve meer dan genoegzaam bekend. Op dit punt hebben wij dan ook aan u de keuze gelaten. Overigens ben ik van mening dat, gelet op de inhoud van eerdergenoemd e-mailbericht, de vertrouwensrelatie tussen u en mij is verbroken en ik de behandeling van u dossier wens neer te leggen. Indien u ervoor kiest een opvolgend raadsman in de arm te nemen, verzoek ik u vriendelijk mij zo spoedig mogelijk diens naam en adresgegevens door te geven, waarna ik, onder betaling van de verzendkosten, (kopieën van) uw dossier aan deze zal doen toekomen. Zo niet, dan verneem ik dat eveneens graag zo spoedig mogelijk. Op uw verzoek zal ik u dan, eveneens onder betaling van de verzendkosten, uw dossier toesturen. Natuurlijk kunt u er ook voor kiezen uw dossier in persoon hier op kantoor af te komen halen. (…)”;

- Ter zitting van het hof heeft verweerder, die het dossier van klager nog steeds niet had afgegeven, toegezegd het dossier in de week volgend op de zitting bij het hof te zenden aan een door klager genoemde advocaat die de zaak van klager (nog) niet in behandeling heeft maar volgens klager wel als postadres fungeert.

5. De beoordeling

5.1. De raad heeft overwogen dat verweerder de zaak van klager in de periode van juli tot december 2007 onvoldoende voortvarend heeft behandeld en dat verweerder na het gesprek van 6 december 2007 tot april 2008 geen enkele actie heeft ondernomen. Het had, aldus de raad, op de weg van verweerder gelegen zijn negatief advies schriftelijk aan klager te bevestigen en op de consequenties daarvan te wijzen. Het had voorts op de weg van verweerder gelegen klager schriftelijk te bevestigen dat hij geen acties zou ondernemen totdat klager hem zou hebben bericht dat hij toch een procedure wenste te starten en het voorschot ad € 7.000,- in depot had gestort. Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel 1 volledig en klachtonderdeel 3 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het appel van klager richt zich tegen de klachtonderdelen die ongegrond zijn verklaard, het appel van verweerder richt zich tegen de klachtonderdelen die gegrond zijn verklaard.

5.2. Het hof zal als eerste het appel van verweerder bespreken. Verweerder stelt dat klager bij de deken niet heeft bestreden dat op 6 december 2007 een uitvoerig gesprek heeft plaatsgevonden. Voorts verwijst verweerder naar de beslissing van de voorzitter van de raad van 2 januari 2009 waarin is overwogen dat verweerder aan klager de keuze heeft gelaten al dan niet een procedure te starten, alsmede dat de door verweerder gestelde afspraken door klager niet worden betwist en dat, gelet op het e-mailbericht d.d. 2 april 2008 van klager aan verweerder, in voldoende mate is aangetoond dat klager op de hoogte was van het – negatieve- standpunt van verweerder over zijn zaak en van het feit dat verweerder pas tot actie zou overgaan na storting van een bedrag van € 7.000,- in verband met te verwachten (proces) kosten. Tegen de overweging van de raad dat verweerder de zaak van klager in de periode juli tot december 2007 niet voortvarend heeft behandeld, heeft verweerder geen grief gericht. Als excuus heeft hij ter zitting aangevoerd dat het vakantietijd was en dat het daarna erg druk was. Klager stelt dat tijdens de bijeenkomst van 6 december 2007 met name is gesproken over de storting van de € 7.000,- en niet over de haalbaarheid van de procedure. Hij ontkent de brief van 4 april 2008 te hebben ontvangen.

5.3. Het hof overweegt als volgt. De raad heeft terecht overwogen dat verweerder in de periode van juli tot december 2007 de zaak van klager onvoldoende voortvarend heeft behandeld. Noch de vakantietijd, noch de drukte in de praktijk van verweerder daarna, vormen een excuus om de zaak ongeveer vijf maanden zonder enig bericht aan de cliënt te laten liggen. Dat op 6 december 2007 een bespreking heeft plaatsgevonden staat vast. Nu partijen van mening verschillen over de inhoud van die bespreking valt voor het hof niet vast te stellen wat verweerder op genoemde datum al dan niet met klager heeft besproken. De gevolgen daarvan komen voor risico van verweerder. Zeker in een geval als het onderhavige waarin een cliënt bijstand verzoekt in een letselschadezaak en de advocaat ernstige twijfels heeft over de haalbaarheid daarvan, komt het er op aan een dergelijk advies kort na een bespreking schriftelijk vast te leggen. Wanneer bovendien naast de betaling van de op de toevoeging vastgestelde eigen bijdrage een depot van een aanmerkelijk bedrag wordt verlangd voor kosten die tijdens een procedure wellicht gemaakt zullen gaan worden en die niet onder het bereik van de toevoeging vallen en tevens het standpunt wordt ingenomen dat niet eerder met de behandeling van de zaak zal worden begonnen dan nadat dit bedrag is ontvangen, is het van het grootste belang dat doel en strekking van een dergelijk verzoek schriftelijk worden vastgelegd. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof als reden voor het niet vastleggen van het op 6 december 2007 besprokene, verwezen naar het kantoorbeleid. Pas als de cliënt zou hebben besloten te willen procederen en in dit geval het verlangde depot zou hebben gestort, zou een opdrachtbevestiging zijn gezonden. Dit verweer kan verweerder niet baten en is niet te rijmen met het feit dat verweerder een toevoeging voor de bijstand aan klager heeft aangevraagd en gekregen en de opgelegde eigen bijdrage heeft geïncasseerd. Door het aanvragen van de toevoeging heeft verweerder de opdracht van klager aanvaard. Evenmin kan verweerder de verklaring van zijn kantoorgenoot Y. baten. Deze verklaring doet niets af aan het feit dat verweerder heeft verzuimd zijn advies en zijn verzoek aan de cliënt schriftelijk vast te leggen. Verweerder is in ernstige mate tekort geschoten in de communicatie met zijn cliënt. De raad heeft hem daar dan ook terecht een tuchtrechtelijk verwijt van gemaakt. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van verweerder faalt. Of verweerder al dan niet de brief van 4 april 2008 aan klager heeft verzonden behoeft, gelet op het voorgaande en de inhoud van de klacht, geen nadere bespreking.

5.4. Voor wat het hoger beroep van klager betreft heeft het onderzoek met betrekking tot klachtonderdeel 2 niet geleid tot andere conclusies en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. Hetzelfde geldt voor de klacht dat verweerder stukken zou hebben achter gehouden. Verweerder heeft immers het dossier van klager voor hem beschikbaar gehouden, zodat niet kan worden gesproken van het achterhouden van stukken. Wel plaatst het hof vraagtekens bij het ingenomen standpunt van verweerder dat hij in de onderhavige zaak de afgifte van het dossier per post aan klager afhankelijk stelde van betaling daarvoor door klager. Het voorgaande betekent dat ook het hoger beroep van klager faalt en dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing onder nummer M 184-2008 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2009.