Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0353

Zaaknummer

09-317U

Inhoudsindicatie

In de hoofdzaak 09-248U heeft mr. A. (verzoeker) de raad (mr. Röell, voorzitter en de leden P.W.M. Huisman, B.E. van der Molen, M.J. Westhoff) ter zitting van 18 november 2009 gewraakt. Verzoek is niet ontvankelijk in twee onderdelen van zijn verzoek zoals in 3.7 omschreven. Wijs wrakingsverzoek af.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 26 januari 2010

in de zaak 09-317U

___________________________________________________________________________

De wrakingskamer van de raad van discipline heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 23 november 2009 bij de raad binnengekomen verzoek van:

mr. A.

verzoeker

tot wraking van:

mr.

voorzitter van de raad van discipline ter zitting van

18 november 2009 in de klachtzaak met nummer 09-248U

en tot wraking van:

mrs.

leden van de raad van discipline ter zitting van

18 november 2009 in de klachtzaak met nummer 09-248U

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief, door de raad van discipline ontvangen op 4 september 2009, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht met klachtnummer 09-248U ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2009 in aanwezigheid van partijen, alwaar klager werd bijgestaan door dhr. W.J.B.G. Hilkens en verweerder werd bijgestaan door mw. drs. P.M. Baart. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad van discipline  was ter zitting van 18 november 2009 als volgt samengesteld: mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. P.W.M. Huisman, B.E. van der Molen, M.J.G.H. Verviers, en M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier.

1.4 Verweerder in de zaak 09-248U heeft bij faxbrief van 23 november 2009 een verzoek ingediend tot wraking van voorzitter mr. Th.S. Röell en leden mrs. P.W.M. Huisman, B.E. van der Molen en M.J. Westhoff.

1.5 Het wrakingsverzoek is ter zitting van de wrakingskamer van de raad van discipline van 12 januari 2010 behandeld door mr. D.J. Markx, voorzitter, en mrs. H.B. de Regt,. B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de volgende stukken:

- wrakingsakte van 23 november 2009;

- faxbericht van 8 december 2009;

- notitie van 22 december 2009;

- proces-verbaal met bijlagen van de zitting van 18 november 2009;

- faxbrief met bijlagen van 6 januari 2010.

2. Het verzoek om wraking

2.1. Voor het wrakingsverzoek van enerzijds alleen de voorzitter en anderzijds de voorzitter en de bovengenoemde leden, zijn in de wrakingsakte afzonderlijke gronden aangevoerd.

2.2. Het verzoek tot wraking van de voorzitter is gebaseerd op de bejegening ter zitting van verzoeker door de voorzitter. Met name stelt verzoeker dat hem herhaaldelijk is gevraagd waarom hij geen begrotingsverzoek heeft ingediend, terwijl dit volgens verzoeker voor de beoordeling van de klacht niet relevant was. Er werden echter geen vragen zijn gesteld over de declaratie, terwijl dat volgens verzoeker juist wel relevant was. Voorts stelt verzoeker dat de voorzitter hem agressief heeft genoemd en heeft gezegd dat hij de rechtsgang belemmert.

2.3. Het verzoek tot wraking van de voorzitter en de leden is erop gebaseerd, dat zij elk al diverse malen eerder bij klachtzaken tegen verzoeker deel uitgemaakt hebben van de raad.

2.4. Ter zitting heeft verzoeker nog een aanvullende grond tot wraking van uitsluitend de leden genoemd. Naar de mening van verzoeker hebben zij ten onrechte verzuimd om de voorzitter ter zitting te corrigeren ten aanzien van zijn bejegening van verzoeker.

3. Beoordeling van het verzoek

3.1 Een verzoek van wraking kan op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering worden gedaan, indien feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt van de tuchtrechtspraak is dat de beoordeling van de onpartijdigheid in de eerste plaats bij de voorzitter (en de leden) van de raad zelf ligt en dat zij zichzelf ervan moeten vergewissen of zij in verband daarmee vrij staan aan de behandeling van een zaak deel te nemen. Wanneer de voorzitter en/of de leden van de raad zich niet verschonen, moet in beginsel van hun onpartijdigheid worden uitgegaan, tenzij door een betrokkene in de procedure bijzondere omstandigheden worden aangevoerd, die een aanknopingspunt opleveren om de onpartijdigheid in twijfel te trekken.

3.2 Ingevolge artikel 513 lid 1 Wetboek van Strafvordering moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra aan verzoeker de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die hem daartoe aanleiding geven.

3.3 Voor wat betreft het verzoek tot wraking dat uitsluitend ten aanzien van de voorzitter is gedaan geldt het volgende. De wrakingskamer kan de loop van de zitting van 18 november 2009 uit het proces-verbaal herleiden. Verzoeker heeft de door hem relevant geachte feiten blijkens zijn pleitnotities naar voren gebracht. Het enkele feit dat de voorzitter een volgens verzoeker irrelevante vraag meermalen heeft gesteld, terwijl diezelfde voorzitter vragen die verzoeker relevant achtte, niet heeft gesteld, is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende aanleiding om de onpartijdigheid van de voorzitter redelijkerwijs in twijfel te trekken.

3.4 Voor het overige is het de wrakingskamer gebleken dat verzoeker en de voorzitter van mening verschillen over de exacte bewoordingen die tijdens de zitting zijn gebruikt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is ook dat onvoldoende aanleiding om de onpartijdigheid van de voorzitter redelijkerwijs in twijfel te trekken.

3.5 Ten aanzien van het verzoek tot wraking van zowel de voorzitter als van de leden naar voren, geldt het volgende. Verzoeker neemt hen kwalijk, dat zij elk bij eerdere gelegenheden waarbij verzoeker betrokken was reeds zitting gehad hebben in de raad. Gezien het beperkte aantal voorzitters en leden van de raad is het evenwel onvermijdelijk dat betrokkenen bij tuchtprocedures soms dezelfde personen in een raad treffen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat enkele feit onvoldoende om de onpartijdigheid van de voorzitter en de betreffende leden redelijkerwijs in twijfel te trekken.

3.6 Ten aanzien van deze wrakingsgrond geldt tevens dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien niet voldaan is aan hetgeen is bepaald in artikel 513 lid 1 Wetboek van Strafvordering. Dat artikellid schrijft voor dat verzoeker het verzoek tot wraking moet doen op het moment dat de feiten of omstandigheden die hem aanleiding gaven om het verzoek te doen aan hem bekend werden. Reeds in de aanloop naar de zitting is aan verzoeker bekend gemaakt welke voorzitter en leden in de raad zitting zouden hebben. Verzoeker had in de aanloop naar de zitting reeds een wrakingsverzoek kunnen indienen. Dat heeft hij evenwel eerst na het plaatsvinden van de behandeling ter zitting gedaan.

3.7 Hetzelfde geldt voor de wrakingsgrond die verzoeker nog ter zitting van 12 januari 2010 voor de wrakingskamer heeft aangevuld, namelijk dat de advocaat-leden van de raad gedurende de zitting op 18 november 2009 de voorzitter ten onrechte niet hebben gecorrigeerd. Deze wrakingsgrond had verzoeker ofwel direct gedurende de zitting op 18 november 2009, ofwel in de wrakingsakte van 23 november 2009, naar voren moeten brengen. In het licht van artikel 513 lid 3 Wetboek van Strafvordering, welk artikellid bepaalt dat alle feiten en omstandigheden tegelijkertijd moeten worden voorgedragen, is dat nu te laat gebeurd. Dit leidt ertoe dat verzoeker ook niet ontvankelijk is in zijn verzoek op deze grond.

3.8 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek ten aanzien van de voorzitter op grond van de bejegening van verzoeker ter zitting wordt afgewezen. Het wrakingsverzoek dat zich richt tot zowel de voorzitter als de leden op basis van eerdere deelname aan raden die hebben geoordeeld over kwesties waarbij verzoeker betrokken was, wordt niet ontvankelijk verklaard. Ook het wrakingsverzoek op grond van het feit dat de advocaat-leden tijdens de zitting van 18 november 2009 de voorzitter niet hebben gecorrigeerd, wordt niet ontvankelijk verklaard.

BESLISSING:

De wrakingskamer van de raad van discipline:

• wijst het verzoek om wraking af.

 

voorzitter             griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 januari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

• verzoeker;

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam;

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.