Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0557
Zaaknummer
5683
Inhoudsindicatie
Beklag tegen beslissing op verzoek een advocaat aan te wijzen niet-ontvankelijk. Deken had nog niet beslist.
Uitspraak
29 maart 2010
No. 5683
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het beklag van
klager,
tegen:
De Deken in de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden,
deken.
1. Het verzoek als bedoeld in art. 13 lid 1 Advocatenwet
Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brieven van 7 en 18 december 2009 heeft de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, verder te noemen ‘de deken’, afwijzend beslist. In een klaagschrift gedateerd 11 januari 2010 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen.
2. Het geding bij het hof
2.1 Het klaagschrift is op 12 januari 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief met bijlagen van de deken aan het hof van 15 januari 2010;
- de brief met bijlagen van klager aan het hof van 21 januari 2010;
- de brief van klager aan het hof van 21 januari 2010;
- de brief met bijlagen van klager aan het hof van 27 januari 2010.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op 1 februari 2010, waar klager en, namens de deken, mr. X., zijn verschenen.
3. Het beklag
Het beklag houdt in dat de deken ten onrechte het verzoek van klager tot aanwijzing van een of meer advocaten heeft afgewezen. Klager stelt – zakelijk weergegeven – dat de door de Raad voor de Rechtsbijstand te Leeuwarden aangewezen advocaat hem niet kan vertegenwoordigen in zaken die bij de rechtbank en het Gerechtshof te ’s-Gravenhage dienen of zullen gaan dienen en dat er geen redenen zijn om hem een advocaat in ’s-Gravenhage te onthouden.
4. De feiten
4.1. Het volgende is komen vast te staan.
4.1.1. Bij brief van 9 september 2009 heeft klager de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat om zijn belangen te behartigen in een te voeren procedure tot herroeping van een tussen klager en zijn ex-echtgenote door de rechtbank ’s Gravenhage gewezen vonnis van 24 oktober 2007.
4.1.2. Bij brieven van 11 en 14 september 2009, ondertekend door waarnemend deken, is het verzoek afgewezen. Aan het slot van deze brieven is klager in kennis gesteld van de beroepsmogelijk, in te stellen binnen zes weken ná de datum van de brief. Tijdig beroep is niet ingesteld. Ter zitting heeft klager erkend deze brieven medio september 2009 te hebben ontvangen. De herroepingszaak is inmiddels aanhangig gemaakt door een advocaat te Haren (Gr.).
4.1.3. Bij brief, met bijlagen, van klager aan de deken van 4 december 2009, refereert klager aan eerdere correspondentie met betrekking tot herroepingszaak en verzoekt hij voorts aanwijzing van een Haagse advocaat, procederende op toevoeging, in zaken tegen zijn ex-echtgenote met betrekking tot:
- een procedure betreffende de financiële afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (verrekenbeding) en aanverwante kwesties; de zaak is door de advocaat te Haren (Gr.) aanhangig gemaakt in Leeuwarden, maar is verwezen naar ’s-Gravenhage;
- alimentatiekwesties (terugvorderen van teveel betaalde alimentatie en het opheffen van gelegde beslagen op de UWV-uitkering van klager ter zake van kinderalimentatie);
- een procedure ex artikel 611d Rv, tot opheffing van in het verleden opgelegde en nadien verbeurde dwangsom;
- het voeren van een schadestaatprocedure, gelast bij arrest van 8 september 2009 van het hof ’s-Gravenhage.
4.1.4. Bij brief van 7 december 2009, waartegen het klaagschrift is gericht, heeft de deken klager meegedeeld dat, nu tegen de beschikkingen van september 2009 niet tijdig in hoger beroep is gekomen, die beslissing onherroepelijk is geworden en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd die aanleiding vormen op het oorspronkelijke verzoek opnieuw in behandeling te nemen. Met betrekking tot het verzoek tot aanwijzing van een advocaat in de overige kwesties deelt de deken mee zo spoedig mogelijk te zullen beslissen.
4.1.5. In zijn (derde) brief van 15 december 2009 dringt klager aan op spoed bij de beslissing ten aanzien van zijn verzoek een advocaat aan te wijzen voor het opheffen van het beslag op de uitkering van klager ter zake van kinderalimentatie.
4.1.6. Bij brief van 18 december 2009, waartegen het klaagschrift is gericht, deelt de deken klager mee dat hij uit de brief van 15 december 2009 afleidt dat het geschil gaat over de onjuiste toepassing van de beslagvrije voet, maar dat klager daar zelf contact over kan opnemen met de deurwaarder zodat de zaak niet behandeld te worden door een advocaat.
4.1.7. In de brief van de deken aan klager van 14 januari 2010, waarin wordt gerefereerd aan de brief van 7 december 2009, deelt de deken mee geen aanleiding te zien zijn standpunt ten aanzien van de aanwijzing van een advocaat voor de herroepingszaak te herzien en ten aanzien van de overige kwesties, genoemd in de brief van klager van 4 december 2009, een advocaat in Den Haag te hebben verzocht te adviseren over de bestaande mogelijkheden en de kans van slagen.
5. De beoordeling
5.1 Ten aanzien van de beslissing van de deken met betrekking tot de herroepingszaak overweegt het hof het volgende.
5.1.1. Klager stelt zich op het standpunt dat de beroepstermijn eerst op 7 december 2009 is gaan lopen omdat de afwijzende beslissing hem, klager, eerst toen kenbaar is gemaakt door de deken, mr. van Win. De beroepstermijn is niet gaan lopen op 11 of 14 september 2009 omdat de brieven van die datum niet zijn ondertekend door de deken, maar door de waarnemend deken die daartoe niet bevoegd is.
5.1.2. Dit standpunt is onjuist en wordt verworpen. De omstandigheid dat in artikel 13 Advocaten de waarnemend deken niet wordt genoemd staat er niet aan in de weg dat de deken zich bij ontstentenis of verhindering kan laten vervangen door een lid van de raad van toezicht op de voet van artikel 23 Advocatenwet.
5.1.3. De brieven van 7 december 2009 en 14 januari 2010 zijn niet aan te merken als nieuwe beslissingen waartegen hoger beroep openstaat.
5.1.4. Het beklag is mitsdien wegens tijdsoverschrijding niet-ontvankelijk.
5.2. Ten aanzien van het verzoek tot het aanwijzen van een advocaat in de overige aangelegenheden overweegt het hof het volgende.
5.2.1. In zijn brief van 18 december 2009 heeft de deken één aspect van de verzoeken, namelijk het geschil over de hoogte van de beslagvrije voet, afgewezen op de grond dat het geschil met de deurwaarder kan worden opgelost. Dit oordeel is juist en bovendien in het klaagschrift niet bestreden.
5.2.2. Ten aanzien van de andere verzoeken heeft de deken bij brieven van 7 december 2009 en van 14 januari 2010 klager bericht over de stand van zaken. Ingevolge artikel 13 lid 3 Advocatenwet staat alleen beroep open tegen een beschikking houdende afwijzing van het verzoek. In de brieven van 7 en 18 december 2009, maar ook in de overige correspondentie van de deken valt geen afwijzing van het verzoek te lezen, zodat het beklag, als prematuur, niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
6. De beslissing
Het hof
verklaart het beklag tegen de beschikkingen van de deken van 7 en 18 december 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, niet ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.H.C. Schouten, A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2010.