Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0392
Zaaknummer
5545
Inhoudsindicatie
Verweerder had bewust niet gereageerd op brieven en vragen van klager, de partner van klaagster.Klaagster was cliënte. Klager had voorschot voldaan. Verweerder had hem dienen te antwoorden. Gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
5 maart 2010
No. 5545
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder,
tegen:
1.,
klaagster
en:
2.,
klager.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 25 juni 2009, onder nummer 09-19, aan partijen toegezonden op 29 juni 2009, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder na intrekking door klagers van klachtonderdeel c, de klachtonderdelen a en b ongegrond zijn verklaard en klachtonderdeel d gegrond en aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klagers;
- faxbericht van verweerder aan het hof van 14 september 2009.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 december 2009. Verweerder heeft bij brief van 15 december 2009 meegedeeld verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en meegedeeld geen bezwaar te hebben te hebben tegen een behandeling buiten zijn aanwezigheid. Klagers waren zonder bericht van verhindering afwezig.
3. De klacht
De klacht houdt – voor zover in hoger beroep nog van belang - het volgende in:
klagers verwijten verweerder dat hij heeft gehandeld dan wel nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van klagers, wier belangen hij als zodanig behartigde, althans behoorde te behartigen doordat hij:
a. (…)
b. (….)
c. (…..)
d. niet reageert op brieven.
4. De feiten
Het volgende is komen vast te staan:
- Klaagster heeft zich in 2005 tot verweerder gewend in verband met een namens haar in te dienen verzoek tot nihilstelling van alimentatie. Klager was bij het intake gesprek aanwezig. Voor de te verrichten werkzaamheden verlangde verweerder een voorschot van € 1.000,-, welk voorschot door klager werd voldaan. Klaagster heeft medio 2007 de opdracht aan verweerder ingetrokken.;
- Klager schreef verweerder op 17 juli 2007: “Hierbij doe ik U het verzoek om de waarborgsom groot slechts 1000 euro betreffende de destijds vermeende zaak C / v H (hof: klaagster vs haar ex-echtgenoot) op mijn rekening te storneren aangezien ik sinds de betaling zijnde 20 juni 2005 en nu 17 juli 2007 dus ruim 2 jaar na dato niets meer heb mogen vernemen.”;
- Klaagster schreef op 4 augustus 2007 aan verweerder: “Als reactie op Uw verzoek om instrukties, kan ik U mededelen dat ik mij geheel in de brief van … ( hof: klager) kan vinden, omdat het inderdaad al meer dan twee jaar is geleden dat er enige Aktie betreffende mijn zaak is ondernomen, (…..). Ik gooi ook mede daarom, de handdoek in de ring en ga er vanuit dat U zich zult conformeren aan het verzoek neergelegd in de brief van … ( hof: klager).”;
- Op 1 november 2008 schreef klager aan verweerder: “Hierbij een herhaling van mijn eerder gedane verzoek, om de destijds door mij aan U als voorschot geparkeerde som geld ter grootte van 1000 euro voor de bedachte zaak C / v H op mijn rekening te storneren aangezien ik sinds deze betaling zijnde 20 juni 2005 tot aan nu, niets meer over deze zaak van U heb mogen vernemen. (…..)”;
- Verweerder heeft niet gereageerd op deze brieven.
5. De beoordeling
5.1 De raad heeft klachtonderdeel d gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. De raad heeft daartoe overwogen dat van verweerder had mogen worden verwacht dat hij op de brieven van klager zou hebben gereageerd mede omdat hij bij het intake gesprek aanwezig was en hij het voorschot van € 1.000,- heeft betaald. Voor de raad heeft blijkens de bestreden beslissing tevens meegewogen dat verweerder niet, althans niet tijdig, heeft gereageerd op een drietal brieven van de deken met betrekking tot de ingediende klacht.
5.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de raad klager ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht, omdat hij zijn cliënt niet was en niet met hem behoefde af te rekenen. Hij wijst er tevens op dat klager geen klacht heeft willen indienen doch slechts de bemiddeling van de deken heeft ingeroepen en dat klaagster niet heeft geklaagd over niet (tijdige) beantwoording van haar brieven. Voorts wijst hij er op dat de deken aanvankelijk een bezwaar tegen hem indiende vanwege niet tijdige beantwoording van enige brieven met betrekking tot de ingediende klacht, doch dat de deken deze klacht later heeft ingetrokken, zodat klager op dat punt geen klachtrecht toekomt.
5.3 Klager betwist in zijn antwoordmemorie dat hij slechts de bemiddeling van de deken heeft willen inroepen, hij heeft wel degelijk een klacht willen indienen en dat ook geschreven. Klaagster en hij vormen al meer dan tien jaar een eenheid. Hij wijst er op dat klaagster aan verweerder heeft geschreven zich volledig te kunnen vinden in de brieven van klager en dat zij aan hem destijds een mandaat en beslissingsrecht heeft gegeven.
5.4 Het hof acht beide klagers ontvankelijk in hun klacht. In zijn eerste brief aan de deken van 1 december 2008 schreef klager: “Hierbij dien ik een klacht in tegen mr (verweerder) etc. (…)”. Op 18 februari 2009 schreven klager en klaagster: “(…..) Ik deel U mede dat ik ook belanghebbende ben in deze zaak, aangezien ik de financiën ter beschikking heb gesteld ten behoeve van C (hof: klaagster), maar zowel ik, als laatstgenoemde heeft er geen enkel probleem mee om ons beiden wederzijds te machtigen voor hun in rechte te mogen en kunnen optreden.” . Deze brief kan niet anders gelezen worden dan dat ook klaagster heeft bedoeld een klacht tegen verweerder in te dienen. Dat klager niet de cliënt was van verweerder is juist. Dat wil echter niet zeggen dat klager daarom geen klachtrecht toekomt.
Klagers kunnen verwijten door de tuchtrechter over het handelen of nalaten van verweerder, voor zover zij rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, laten beoordelen door de tuchtrechter. Uit de brieven van 17 juli en 4 augustus 2007 blijkt dat klagers niet tevreden waren over de wijze waarop verweerder de belangen van klaagster behartigde en bij brief van 1 november 2008 vroeg klager het door hem (in zijn ogen onverschuldigd) betaalde bedrag terug. Het hof acht zowel klaagster als klager rechtstreeks in hun belang getroffen. Voor zover verweerder stelt dat klager niet kan klagen over de niet beantwoording door hem van brieven van de deken, berust die stelling op onjuiste lezing van de klacht, zodat deze stelling geen nadere bespreking behoeft.
5.5 Klager was bij het intake gesprek met klaagster aanwezig en betaalde aan verweerder het door hem verlangde voorschot. Uit de hiervoor genoemde brieven blijkt dat klagers niet tevreden waren over de wijze waarop verweerder de belangen van klaagster behartigde en tevens dat klager het door hem betaalde voorschot terug verlangde omdat verweerder geen of nagenoeg geen werkzaamheden had verricht. Verweerder had zich dat aan moeten trekken en in ieder geval op deze brieven moeten reageren, niet alleen tegenover klaagster maar ook tegenover klager die terugbetaling verlangde van het door hem ten behoeve van klaagster gestorte voorschot. Door niet te reageren op deze brieven en vervolgens evenmin te reageren op de brief van 1 november 2008 van klager heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens beide klagers gehandeld.
5.6 Verweerder stelt terecht dat de raad zijn niet reageren jegens de deken niet had mogen meewegen bij zijn beoordeling omdat de deken zijn klacht jegens verweerder had ingetrokken. Het hof laat dit dan ook bij zijn beoordeling buiten beschouwing. Het hof acht echter de handelwijze van verweerder jegens klagers zodanig tuchtrechtelijk verwijtbaar, dat de door de raad opgelegde maatregel zal worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 5 juni 2009.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, W.M. Poelmann, J.P. Balkema en H.M.A. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.