Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0525

Zaaknummer

5602

Inhoudsindicatie

De mededeling van verweerster aan opvolgend advocaat dat zij op betalende basis voor klager had opgetreden is niet onbetamelijk. Ongegrond.

Uitspraak

 

         

15 maart 2010

No. 5602

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerster,

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 7 september 2009, onder nummer R.3238/09.70, aan partijen toegezonden op 7 september 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard en als maatregel een enkele waarschuwing is opgelegd.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 oktober 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2010, waar klager en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot, zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt in dat verweerster aan mr. P. persoonlijke gegevens betreffende klager heeft verstrekt die onder de geheimhoudingsplicht van een advocaat vallen.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan.

Verweerster heeft klager van 2002 tot eind 2007 als raadsvrouw bijgestaan, laatstelijk in verband met de surséance van betaling waarin klager verkeerde. Nadat de rechtsbijstand van verweerster in december 2007 geëindigd was, heeft mr. P. klager als raadsman bijgestaan.

Bij brief van 2 januari 2008 schrijft verweerster aan mr. P. als volgt:

“Voor zover ik heb begrepen heeft u het verzoek ingediend voor (klager) tot verlenging van diens surcéance.

Bijgaand zend ik u mijn brief van heden aan de Insolventiekamer waarvan de inhoud voor zichzelf spreekt.”

In genoemde brief aan de Insolventiekamer doet verweerster opgave van de op dat moment ten laste van klager nog openstaande nota’s.

In oktober 2008 heeft verweerster mr. P. desgevraagd meegedeeld dat zij klager als raadsvrouw op declaratiebasis heeft bijgestaan.

Ter zake van de verleende rechtsbijstand heeft klager een vordering ingesteld tegen mr. P. bij de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, waartegen namens laatstgenoemde verweer is gevoerd door mr. K., advocaat te ... Op 5 december 2008 is in deze zaak gepleit. Blijkens de pleitnota heeft mr. K. onder meer het volgende naar voren gebracht:

“Mr. P. heeft destijds op goede gronden kunnen aannemen dat (klager) niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Er bestond zelfs niet zodanige twijfel dat het verstandig zou zijn geweest om voor de zekerheid een toevoeging aan te vragen. Tijdens surseance is ondermeer mr. L. als betalend advocaat van(klager) opgetreden. Desverzocht heeft zij mr. P. meegedeeld dat aan haar geen toevoeging is verstrekt en dat zij (klager)gewoon declaraties heeft gezonden.”

In een conclusie van antwoord in een kort geding, gehouden op 21 januari 2009 tussen dezelfde partijen voor dezelfde rechtbank, heeft mr. K. dezelfde mededeling opgenomen.

4.2 Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

5. De beoordeling

5.1. Het hoger beroep richt zich tegen de gegrondverklaring van de klacht. In verband daarmee voert verweerster het volgende aan.

5.2. De raad heeft ten onrechte belang gehecht aan het feit dat mr. P. de opvolgend advocaat van klager is geweest in een andere zaak dan de zaken waarin verweerster klager in de jaren 2002 tot eind 2007 heeft bijgestaan en waarin verweerster niet op basis van een toevoeging heeft gewerkt. De raad gaat er vervolgens ten onrechte van uit dat uitsluitend in de omstandigheid waarin elkaar opvolgende advocaten in dezelfde zaak en waarin op basis van een toevoeging rechtsbijstand is verleend over de financiële bijstand gesproken mag worden. Ten onrechte komt de raad op grond van de enkele omstandigheid dat in casu geen sprake is geweest van opvolging op basis van een toevoeging tot het oordeel dat verweerster haar geheimhoudingsplicht  zou hebben geschonden. Dit geldt te meer nu het zeer wel mogelijk is om in een later stadium nog te worden toegevoegd.

5.3.1 Het hof oordeelt als volgt. Zoals de raad terecht heeft geoordeeld geldt in het algemeen dat een advocaat tot geheimhouding verplicht is. Dat betekent dat een advocaat dient te zwijgen over bijzonderheden van de door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en de omvang van diens belangen (gedragsregel 5). Onder deze geheimhouding valt alle kennis omtrent de cliënt, hoe ook verkregen. Daaronder valt de informatie over de financiële verhouding en afspraken met de cliënt. De geheimhoudingsplicht geldt jegens iedereen.

In het onderhavige geval heeft mr. P. zich in oktober 2008 als advocaat van klager bij verweerster gemeld met de vraag of zij klager al dan niet op declaratiebasis heeft bijgestaan, welke vraag verweerster bevestigend heeft beantwoord. Naar het oordeel van het hof mocht klaagster op grond van de door mr. P. aan haar gedane mededeling aannemen dat hij als [opvolgend] advocaat voor klager optrad. Daarmee stond het verweerster vrij om mr. P. de gevraagde informatie te verschaffen. Het ging immers slechts om de vraag of verweerster al dan niet op declaratiebasis voor klager was opgetreden en deze informatie sec, welke mr. P. ook elders had kunnen verkrijgen, valt niet onder de geheimhoudingsplicht. Niet relevant is derhalve of mr. P. klager bijstond in een andere zaak dan de zaken waarin verweerster klager had bijgestaan, terwijl het geven van deze informatie evenmin beperkt is tot zaken waarin toegevoegde advocaten elkaar opvolgen. Overigens beschikte mr.  P. reeds over de gevraagde informatie. Het hof wijst in dit verband op de hiervoor gerelateerde brief van 2 januari 2008 van verweerster aan mr. P. waaruit duidelijk blijkt dat zij betalend voor klager is opgetreden. 

5.3.2. De door verweerster opgeworpen grieven slagen dan ook. Dit betekent dat de beslissing waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat de klacht alsnog ongegrond dient te worden verklaard.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 7 september 2009,

en opnieuw rechtdoende:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, P. Heidinga, H. van Loo en E. Schutte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2010.