Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0505

Zaaknummer

R. 3168/08.20

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

In het kader van een tuchtrechtprocedure vindt in beginsel geen inhoudelijke beoordeling plaats van de door de advocaat verrichte werkzaamheden. Dit is slechts anders indien uit het onderzoek aanstonds blijkt dat de advocaat tekort is geschoten. Een dergelijke uitzondering doet zich hier voor. Verweerder had klager tijdig moeten waarschuwen voor de consequenties van het werkzaam laten zijn in de onderneming van klager van een medewerker zonder de vereiste vergunning(en). Enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1       Bij faxbrief 25 januari 2010 heeft verzoeker aan de Raad van Discipline een verzoek ex artikel 60b lid 7 Advocatenwet doen toekomen. Een kopie van voornoemde faxbrief is aan deze beslissing gehecht.

1.2       Naar aanleiding van het verzoek zijn verzoeker en verweerder op 8 februari 2010 door de voltallige Raad achter gesloten deuren gehoord.

VERZOEK

 

2.1          Verzoeker heeft zich tot de Raad gewend met het verzoek de door de Raad bij beslissing van 12 januari 2009 opgelegde schorsing in de uitoefening van zijn praktijk, met onmiddellijke ingang op te heffen op de grond dat uit artikel 48 lid 2 sub c Advocatenwet volgt dat de Raad een schorsing voor de duur van ten hoogste één jaar kan opleggen. Voorts stelt verzoeker dat zijn gevangenneming op grond waarvan de schorsing indertijd is uitgesproken is beëindigd zodat er thans geen reden meer is de schorsing te laten voortduren.

 

VERWEER

 

3.1          Verweerder heeft het verzoek gemotiveerd weersproken. Hij stelt dat de Raad

van Toezicht der Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “Raad van Toezicht”) zich buitengewoon grote zorgen maakt over de praktijkuitoefening van verzoeker. Op 29 oktober 2009 heeft de Raad van Toezicht met een uitvoerige motivering aan verzoeker de stageverklaring geweigerd. Daarbij is er sprake van onduidelijkheid rondom het patronaat van verzoeker; de buitenpatroon van verzoeker heeft zich onttrokken en er is nog geen verzoek voor een nieuw patronaat ingediend. Daarmee is de stage van verzoeker van rechtswege geschorst. Er loopt voorts een ambtshalve klacht tegen verzoeker en bovendien is de schorsing gebaseerd op artikel 60b en niet op artikel 48 Advocatenwet. Artikel 60b Advocaten kent geen maximale termijn waarvoor de maatregel van schorsing kan worden opgelegd. De grond voor de schorsing was de detentie van verzoeker. Die is weliswaar geëindigd maar er zijn bijzondere omstandigheden, waardoor het verzoek om opheffing moet worden afgewezen.

 

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

 

4.1               De Raad overweegt als volgt.

4.2               Vooropgesteld wordt dat de schorsing waarvan thans opheffing wordt verzocht is gebaseerd op artikel 60b Advocatenwet en niet op artikel 48 van die wet. Dat betekent dat de duur van de schorsing niet is gemaximeerd tot een jaar. Tegen de beslissing van 12 januari 2009 is door verzoeker geen hoger beroep ingesteld. Het verzoek tot opheffing op grond van het verloop van de termijn zoals bepaald in artikel 48 Advocatenwet dient derhalve te worden afgewezen.

4.3               De Raad ziet ook anderszins geen grond voor toewijzing van het verzoek. De schorsing van verzoeker ex artikel 60b Advocatenwet is gegrond op het feit dat verzoeker in hechtenis c.q. detentie verkeerde. Die is weliswaar geëindigd maar de inmiddels bekend zijnde omstandigheden aan de zijde van verzoeker zijn, in onderling verband en samenhang bezien, van dien aard dat die aan opheffing van de schorsing in de weg staan en op zich reden zijn verzoeker te schorsen.

4.4                In de eerste plaats is aan verzoeker op 29 oktober 2009 door de Raad van Toezicht de stageverklaring geweigerd. Die weigering heeft de Raad van Toezicht gebaseerd op een aantal gronden, welke zijn opgenomen in de beslissing die aan deze beslissing wordt gehecht. De Raad van Toezicht concludeert dat zij ernstig betwijfelt of verzoeker als advocaat in staat is zijn positie en functie op een juiste manier te gebruiken. De Raad onderschrijft die conclusie.

4.5               Als gevolg van de weigering van de stageverklaring is de stage (nog) niet geëindigd en kan verzoeker op grond van artikel 3 Stageverordening 2005 uitsluitend onder toezicht van een patroon de praktijk uitoefenen. Elk patronaat behoeft de goedkeuring van de Raad van Toezicht. Nu de buitenpatroon van verzoeker het patronaat heeft opgezegd, terwijl er (nog) geen verzoek tot aanstelling van een andere patroon is ingediend, is de stage van verzoeker ex artikel 9 Stageverordening 2005 van rechtswege geschorst.

4.6              Van belang acht de Raad voorts dat de strafrechtelijke veroordeling van verzoeker die tot zijn schorsing heeft geleid, en de daaraan ten grondslag liggende bewezen verklaarde feiten, in hoger beroep in stand is gebleven.

 

4.7             Daar komt bij dat verzoeker in de vier jaar dat hij de praktijk heeft uitgeoefend, terwijl hij vanwege zijn schorsing al ruim een jaar geen praktijk uitoefent, reeds diverse malen met de tuchtrechter in aanraking is gekomen en hem relatief zware maatregelen zijn opgelegd. De meest recente daarvan dateren van 8 februari 2010, terwijl op 12 april 2010 de behandeling ter zitting staat gepland van een ambtshalve klacht van de deken.

4.8             Gelet op het vorenstaande wijst de Raad het verzoek van verzoeker af.

BESLISSING

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 

                        -          wijst het verzoek van verzoeker af.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. C.A. de Weerdt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. J.A. van Keulen, leden, en mw. mr. M.M.C. van der Sanden, griffier en uitgesproken op 22 februari 2010.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

                                        

 Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.