Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-11-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1116
Zaaknummer
10-127U
Inhoudsindicatie
Klacht van een advocaat persoonlijk tegen de advocaat die optrad voor een werkneemster in dienst bij het advocatenkantoor waar klager werkzaam is. De klachten betreffen deels optreden van verweerder ter zitting, waar klager als toehoorder aanwezig was. Klager heeft geen persoonlijk belang en deze onderdelen zijn niet-ontvankelijk. Verder geen aanknopingspunten voor gegrondverklaring van de overige klachten, waarin verweerder wordt verweten dat hij zich aanmatigend zou hebben gedragen tijdens voormelde zitting.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 15 november 2010
in de zaak 10-127U
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
De heer mr.
k l a g e r
tegen
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 12 april 2010, door de raad ontvangen op 13 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 31 augustus 2010. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klager is niet verschenen met bericht van verhindering. Verweerder is verschenen.
1.3. De raad heeft kennisgenomen van:
de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en van de stukken genummerd 1 t/m 32, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2. Klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door:
1. zonder zich te excuseren te laat te verschijnen bij een terechtzitting in Rotterdam;
2. zich tijdens het voordragen van zijn pleitnota (bewust) te beroepen op stukken en stellingen die gebaseerd waren op leugens;
3. zich (als oudere advocaat) aanmatigend te gedragen jegens klager tijdens voornoemde rechtszitting;
4. met een derde over de gedragingen van klager te spreken zonder de gerechtvaardigde belangen van klager in ogenschouw te nemen en daarmee zijn goede naam te schaden.
3. Feiten
3.1 Verweerder behartigde als advocaat de belangen van een ex-werkneemster van een advocatenkantoor. Klager is sedert 2008 werkzaam als advocaat stagiair op dit advocatenkantoor. Op 25 maart 2009 vond bij de kantonrechter te Rotterdam een kort geding plaats tussen de cliënte van verweerder en de werkgeefster van klager. Het kort geding betrof een vordering tot doorbetaling van het salaris van de cliënte van verweerder. De werkgeefster van klager werd bijgestaan door een advocaat (niet werkzaam op dat kantoor) en de naamgever van het kantoor was als vertegenwoordiger van de B.V. ter zitting aanwezig.
3.2 Klager was samen met een collega advocaat van het advocatenkantoor als toehoorder aanwezig op deze zitting. Tijdens die zitting heeft klager geïntervenieerd en heeft verweerder hem om zijn naam gevraagd. Omtrent dit incident is door de kantonrechter, buiten aanwezigheid van partijen, een proces-verbaal opgemaakt dat zich in het klachtdossier bevindt (stuk 25.1)
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
4. Beoordeling van de klacht
4.1 De raad zal klachtonderdeel 1 en klachtonderdeel 2 gezamenlijk behandelen. Voorop staat dat het tuchtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Klachten indienen op grond van het algemeen belang is voorbehouden aan de deken. In dit specifieke geval was klager als toehoorder aanwezig op een zitting waarbij het kantoor van zijn werkgeefster als partij was betrokken. De klachtonderdelen die zien op het verwijt aan verweerder dat hij te laat zou zijn verschenen op de zitting en dat hij leugens zou hebben vermeld zijn klachten waarbij klager geen persoonlijk belang heeft. Hij is niet in zijn belang getroffen door het handelen van verweerder en klager kan dan ook niet ontvangen worden in deze klachtonderdelen.
4.2 Klachtonderdeel 3 betreft het verwijt aan verweerder dat hij zich aanmatigend zou hebben gedragen jegens klager tijdens de zitting. De raad kan de feitelijke gang van zaken tijdens die zitting niet vaststellen. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 25 maart 2009 geeft echter geen aanknopingspunten voor de juistheid van klagers standpunt in deze. Voor het overige valt niet in te zien waarom het vragen van de naam van klager door verweerder zou moeten worden aangemerkt als klachtwaardig handelen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
4.3 Het vierde klachtonderdeel betreft het verwijt van klager dat verweerder met een derde over de gedragingen van klager zou hebben gesproken waardoor klager in zijn goede naam zou zijn geschaad. De raad ziet niet in waarom het noemen van de naam van klager tegen een collega-advocaat die nauw betrokken was bij de hoofdzaak, met verwijzing naar zijn ongebruikelijke optreden als toehoorder tijdens de zitting in Rotterdam, klachtwaardig handelen met zich mee zou brengen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
BESLISSING:
de raad van discipline:
• verklaart klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk;
• verklaart klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 15 november 2010 door mrs. D.J. Markx, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, A. Gerritsen-Bosselaar, L.D.H. Hamer, M.J.G.H. Verviers, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.
Voorzitter Griffier
Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
• klager
• verweerder
• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
• klager
• verweerder
• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
• de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607.