Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0987

Zaaknummer

R. 3345/09.177

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klager klaagt terecht over het feit dat verweerder volhardt in het gebruik van bewoordingen die duiden op crimineelgedrag van klager. Daarnaast heeft verweerder na sluiting van het onderzoek ter zitting bij het Hof van Discipline nadere stukken en argumenten in het kort geding gebracht terwijl dit niet is afgesproken. De advocaat heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Inhoudsindicatie

Gevolgde maatregel onvoorwaardelijke schorsing van één maand.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1Bij brief van 7 mei 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken

van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam.

Het dossier is bij de Raad binnengekomen op 9 november 2009.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van

partijen hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 26 april 2010 waarbij klager en verweerder zijn verschenen.

 

FEITEN

2.1Klager en verweerder hebben over en weer in de afgelopen jaren diverse klachten tegen elkaar ingediend. Deze klachten hebben -kort samengevat- betrekking

gehad op garantiegelden van de buitenlandse onderneming X.

2.2  Een eerder door klager tegen verweerder ingediende klacht is behandeld door de Raad van Discipline en in beroep door het Hof van Discipline.

2.3  Bij beslissing van het Hof van Discipline van 6 april 2009, onder nummer 5314 gewezen, zijn drie van de zes klachtonderdelen jegens verweerder gegrond

verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd.

2.4  Na de behandeling ter zitting bij het Hof van Discipline in de zaak met nummer 5314 heeft verweerder zich bij faxbrief van 11 februari 2009 tot het Hof van

Discipline gewend. Als bijlage bij deze inhoudelijke fax was een arbitrale uitspraak gevoegd.

2.5  De griffier van het Hof van Discipline heeft verweerder in een brief van 17 februari 2009 naar aanleiding van zijn fax van 11 februari 2009 onder meer

geschreven:

”Ter zitting is u gevraagd de uitspraak toe te sturen. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten. Dit heeft tot gevolg dat partijen geen nieuwe stukken of argumenten in het geding kunnen brengen, met uitzondering van die stukken waarnaar expliciet is gevraagd. De beslissing zal ik dan ook aan het dossier toevoegen en een kopie aan de leden van het hof verstrekken. De begeleidende fax zend ik u bijgaand retour, deze kan niet aan het dossier worden toegevoegd. Hetzelfde geldt voor de brief van 16 februari welke ik ontving van [klager]  in reaktie op uw fax”.

2.6  Bij brief van 13 maart 2009 heeft verweerder zich nogmaals tot het Hof van Discipline gewend. Deze brief is wederom door de griffier van het Hof van Discipline

aan verweerder geretourneerd.

2.7   Het hof heeft in de beslissing onder meer overwogen:

“5.7.2. Naar het oordeel van het hof leveren beide door de raad in aanmerking genomen gronden geen rechtvaardiging op voor de door verweerder bij herhaling jegens klagers gebruikte bewoordingen waarover wordt geklaagd. Niet blijkt van enige rechtvaardiging om klager in een processtuk te vergelijken met een veroordeelde notaris en evenmin om C. voor te houden dat klager betrokken was bij een fraude-zaak terwijl daarvan geen sprake was. Van enige andere noodzaak voor het gebruik van woorden die duiden op crimineel gedrag van klager, dan om klager te grieven, is niet gebleken. De grief is mitsdien gegrond.

5.7.3. Het hof neemt in dit verband, bij de beoordeling van de maatregel, mee dat verweerder, ondanks de klacht, in zijn onnodig grievende handelswijze jegens klager blijft volharden. Ter zitting van het hof heeft ten aanzien van klager zonder enige noodzaak vooropgesteld dat klager “een bank bediende [is] die op latere leeftijd een avondstudie rechten had gevolgd”.  

 

KLACHT

3.  Klager verwijt verweerder dat deze:

 

a.      ondanks de beslissing van het Hof van Discipline van 6 april 2009 onnodig grievende kwalificaties jegens klager gebruikt in zijn brief aan de Deken van 27 maart 2009;

b.      na afsluiting van het onderzoek ter zitting en in afwachting van een beslissing het Hof van Discipline aangeschreven heeft en daarbij inhoudelijk op de zaak is ingegaan en niet slechts, zoals ter zitting afgesproken, een arbitrale uitspraak heeft toegestuurd, terwijl verweerder klager bovendien niet om toestemming heeft gevraagd.

 

 

VERWEER

4.   Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

 

Ad klachtonderdeel a.

4.1  Verweerder biedt zijn excuses aan voor de door hem gebruikte bewoordingen in zijn brief aan de Deken van 27 maart 2009 en geeft aan op welke wijze

klager zijn passage had moeten lezen. Verweerder wijst erop dat als hij zich niet zou mogen hebben uitlaten zoals hij heeft gedaan in zijn brief van 27 maart 2009,

dit in strijd zou zijn met het in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens neergelegde beginsel van vrijheid van meningsuiting.

 

Ad klachtonderdeel b.

4.2  Verweerder erkent dat hij het Hof van Discipline tweemaal heeft aangeschreven zonder dat klager hiervoor toestemming heeft geven. Hij was er niet mee

bekend dat de behandeling was gesloten en dat hij dientengevolge geen inhoudelijke argumenten meer naar voren mocht brengen. Verweerder heeft omdat er

nieuwe relevante informatie op tafel was gekomen het hof verzocht om de behandeling te heropenen, waarbij hij klager een kopie van zijn bericht aan het hof heeft

gestuurd. Verweerder wijst er op dat het in het strafrecht gangbaar is om op deze wijze om heropening te verzoeken.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ad klachtonderdeel a.

5.1  Vaststaat dat verweerder ondanks de beslissing van het Hof van Discipline van 6 april 2009 en de daarin opgenomen overwegingen 5.7.2 en 5.7.3 blijft

volharden in het gebruik van bewoordingen die duiden op crimineel gedrag van klager.

Enige relevante reden om dergelijke bewoordingen te gebruiken, anders dan om klager te grieven, is de Raad niet gebleken en heeftverweerder ook niet gesteld.

5.2  Het beroep van verweerder op jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, meer in het bijzonder het zogenoemde “Humo-arrest” kan

verweerder niet baten. In het betreffende arrest betrof het uitlatingen in een satirisch tijdschrift, terwijl het in dezen gaat om uitlatingen van de ene advocaat over de

andere advocaat in onder meer correspondentie aan derden.

5.3  Het klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b.

5.4   Vaststaat dat verweerder na sluiting van het onderzoek ter zitting naast de toezending van de arbitrale uitspraak waarom was verzocht inhoudelijk op de

zaak is ingegaan zonder voorafgaand toestemming van klager te vragen. Verweerder dient er als advocaat mee bekend te zijn dat het hem niet toegestaan is om

zonder toestemming van de wederpartij, na sluiting van het onderzoek ter zitting nadere stukken of argumenten in het geding te brengen. Verweerder heeft zich

desondanks, en bij herhaling, wederom tot het hof gewend. Verweerder had nadat zijn eerste faxbrief aan hem werd geretourneerd bekend moeten zijn met het niet

meer in het geding mogen brengen, behoudens toestemming van klager, van nadere stukken en/of het aanvoeren van (nieuwe) argumenten.

5.5  De vergelijking die verweerder maakt met het strafrecht ten aanzien van het heropenen van een zaak, doet aan het voorgaande niet af. Heropening van een

zaak is eerst van toepassing op het moment dat er in die zaak een reeds onomkeerbare beslissing is gegeven. Dat is in de onderhavige kwestie niet aan de.

5.6  Verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.7   Het klachtonderdeel is derhalve gegrond.

 

MAATREGEL

6.1  De Raad neemt in aanmerking dat verweerder blijft volharden in het bezigen van bewoordingen, die duiden op crimineel gedrag van klager zonder dat daar

enige andere reden voor is dan om klager te grieven. Ook het feit dat verweerder hier reeds bij de mondelinge behandeling van het beroep bij het Hof van

Discipline, bekend onder zaaknummer 5314, er door het Hof op gewezen is, dat er geen rechtvaardiging was voor de door hem bij herhaling jegens klager

gebruikte bewoordingen, heeft verweerder er niet van weerhouden om kort nadien opnieuw dergelijke bewoordingen te gebruiken.

6.2   Verweerder heeft ook bij de behandeling van de onderhavige klacht in het geheel geen inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelen en de Raad ziet geen

aanleiding te veronderstellen dat verweerder dit inzicht in de toekomst wel zal verkrijgen. Aangezien de eerder door het Hof opgelegde maatregel van berisping niet

het gewenste effect sorteert, acht de Raad een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening passend en geboden.

 

BESLISSING

7.  De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart de klachtonderdelen gegrond;

-               legt aan verweerder de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van één maand, waarbij de schorsing aanvangt twee weken nadat de maatregel in kracht van gewijsde is gegaan met de bepaling dat indien verweerder op het moment van ingaan van de schorsing uit andere hoofde geschorst is de schorsing ingaat op het moment dat de schorsing zal zijn beëindigd.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven de Groot, mr. J.C. van den Dries, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. van Haga, plv. grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 21 juni 2010.

 

 

 

griffier                                                                                               voorzittter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren tot 15.00 uur..

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.