Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-10-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1057
Zaaknummer
H 176 - 2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Structureel karakter van gedragingen (ten onrechte gedeclareerde en ontvangen piketvergoedingen) waarvoor verweerder eerder een voorwaardelijke schorsing van drie maanden is opgelegd. Thans onvoorwaardelijke schorsing drie maanden geboden.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Gegrond: drie maanden onvoorwaardelijke schorsing.
Uitspraak
H176-2010 Dekenbezwaar
Raad van Discipline
In het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
het dekenbezwaar van:
tegen
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de bezwaarprocedure.
Bij schrijven van 14 september 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermeld dekenbezwaar aan de raad doen toekomen, welke stukken vermeld zijn in de voormelde brief.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 17 september 2010.
Bij de mondelinge behandeling zijn de deken en verweerder verschenen.
2. De feiten
2.1 Verweerder heeft in het kader van zijn strafpiketdienst declaratieformulieren ingevuld, ter declaratie ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand en daarop vergoedingen ontvangen.
2.2 De raad heeft ter zake een eerder door de Deken ingediend Dekenbezwaar een beslissing gegeven met kenmerk H39-2009. In die beslissing heeft de raad het onderdeel D van het dekenbezwaar ongegrond verklaard en de onderdelen A, B, C en E gegrond en ter zake aan verweerder opgelegd een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
3. Het dekenbezwaar
3.1. Naar het oordeel van de Deken heeft verweerder zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het dekenbezwaar bestaat uit de volgende onderdelen:
a. Verweerder heeft de Deken en de raad van discipline misleid door op 26 april 2010 mee te delen dat hij nimmer eerder dan rond oktober 2009 in het kader van de piketdienst in verzekering gestelden tijdens die piketdienst vaker dan eenmaal heeft bezocht.
Toelichting:
Tijdens de zitting op 26 april 2010 heeft verweerder uitdrukkelijk gesteld dat hij nooit eerder in verzekering gestelde verdachten meer dan eenmaal in het kader van de piketdienst heeft bezocht. Hij stelde dat slechts de piketdienst die hij had op 11 oktober 2009 voor hem aanleiding was in verzekering gestelden vaker te bezoeken. Deze mededeling was onjuist.
b. Verweerder heeft vergoeding verzocht en verkregen, terwijl van beweerdelijk bezoek aan in verzekering gestelden niet is gebleken;
Toelichting:
Verweerder heeft in de periode 2006-2009 verscheidene malen, in ieder geval acht maal, om piketvergoedingen verzocht terwijl uit het systeem van de politie blijkt dat in die gevallen geen bezoek heeft plaatsgevonden.
c. Verweerder heeft in verzekering gestelden meermalen bezocht terwijl hij daarvoor – in strijd met de vigerende regelgeving – ook aparte vergoedingen heeft verzocht en verkregen;
Toelichting:
In de periode 2006-2009 heeft verweerder verscheidene malen, in ieder geval twaalf maal, in verzekering gestelden tweemaal bezocht en ook twee bezoeken gedeclareerd, terwijl in het kader van de vigerende regelgeving maar één bezoek gedeclareerd had mogen worden.
d. Verweerder heeft verdachten, aan wie hij al was toegevoegd, bezocht en daarvoor in het kader van de piketdienst vergoedingen verzocht en verkregen;
Toelichting:
In de periode 2007-2009 heeft verweerder verscheidene malen, in ieder geval vier maal, piketformulieren gebruikt voor bezoeken die vielen onder het bereik van een toevoeging.
e. Verweerder heeft vergoeding verzocht en verkregen voor reizen die hij niet heeft gemaakt;
Toelichting:
Verweerder heeft in 2006-2007 verscheidene malen, in ieder geval vier maal, reiskosten in rekening gebracht terwijl hij die reis maar eenmaal heeft verricht omdat het gelet op de tijdstippen van de door verweerder aan de verdachten gebrachte bezoeken niet mogelijk kan zijn dat tussen de door verweerder afgelegde bezoeken op en neer naar Veldhoven is gereden vanuit het politiebureau te Eindhoven.
f. Verweerder heeft een piketvergoeding verzocht en verkregen voor een bezoek in het kader van de vreemdelingenpiketdienst, waartoe verweerder in het geheel niet gerechtigd was;
Toelichting:
Verweerder is niet toegelaten tot de vreemdelingenpiketdienst. Als hij dan al vreemdelingen bezoekt die krachtens de vreemdelingenwet gedetineerd zijn, mag hij daarvoor geen declaratie indienen. Verweerder heeft echter een bezoek aan een vreemdeling gedeclareerd in het kader van zijn strafpiketdienst.
g. Verweerder heeft op een zodanige wijze rechtsbijstand verleend dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat die rechtsbijstand zo adequaat was als gelet op de omstandigheden van die rechtsbijstand mocht worden verwacht.
Toelichting:
Uit brieven van de plaatsvervangend fungerend Hoofdofficier van Justitie blijkt dat de piketbezoeken, waarbij verweerder geacht wordt rechtsbijstand te verlenen, in een aantal gevallen die kwalificatie niet kunnen dragen.
4. Standpunt van verweerder.
4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het dekenbezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verweerder te weinig tijd voor reactie is gegeven en daardoor in zijn verdediging is geschaad.
4.2. Verweerder meent dat er sprake is van schending van het ’ne bis in idem” beginsel’: dat verweerder met betrekking tot piketdeclaraties vergissingen heeft gemaakt is al aan de orde geweest in het eerdere Dekenbezwaar, dat heeft geresulteerd in de beslissing van de raad van discipline met kenmerk H39-2010.
4.3. De betreffende bezoeken hebben wel plaatsgevonden, ook al blijken deze niet uit de politieadministratie en de verleende rechtsbijstand was wel adequaat.
5. Beoordeling van het dekenbezwaar.
Anders dan verweerder heeft aangevoerd acht de raad de Deken ontvankelijk in zijn bezwaren, nu deze en de feiten waarop deze berusten niet eerder ter beoordeling aan de raad zijn voorgelegd en de raad daarover evenmin eerder heeft geoordeeld, ook niet in zijn beslissing met kenmerk H39-2010.
Gedragsregel 23 bepaalt dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Dat betekent uiteraard dat de advocaat ook bij het invullen en indienen van declaratieformulieren in piketzaken zorgvuldig te werk moet gaan.
Onderdeel A
Blijkens de notulen van de zitting d.d. 26 april 2010 heeft verweerder de Deken en de raad van discipline ter zitting desgevraagd medegedeeld dat hij nimmer eerder dan rond oktober 2009 in het kader van de piketdienst in verzekering gestelden tijdens die piketdienst vaker dan eenmaal had bezocht. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt echter dat verweerder wel degelijk eerder in het kader van de piketdienst in verzekering gesteld en tijdens die piketdienst vaker dan eenmaal heeft bezocht.
De raad is op basis van het bovenstaande met de Deken van oordeel dat verweerder onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek ter zitting en de deken en de raad heeft misleid. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.
Onderdeel B
Verweerder heeft betwist de stelling van de Deken, dat verweerder in de periode 2006-2009 verscheidene malen, in ieder geval acht maal, om piketvergoedingen heeft verzocht terwijl uit het systeem van de politie is gebleken dat geen bezoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat het systeem van de politie niet deugt.
De raad is van oordeel dat in het midden kan blijven of verweerder al dan niet in alle door de Deken naar voren gebracht acht gevallen ten onrechte om piketvergoedingen heeft verzocht. Dit gelet op het feit dat de raad, in aanmerking genomen de hoeveelheid incidenten die de Deken naar voren heeft gebracht, aannemelijk acht dat verweerder meer dan eens vergoedingen heeft geclaimd terwijl in feite geen bezoek was afgelegd. De raad is dan ook van oordeel dat ook dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond is.
Onderdeel C
Nu op basis van de vigerende wet- en regelgeving het optreden van de advocaat in het kader van de piketregeling geldt voor de gehele duur van de inverzekeringstelling heeft ook de vergoeding voor het (eerste) piketbezoek betrekking op de gehele piketfase. Het is derhalve niet toegestaan voor meer dan een piketbezoek een vergoeding te declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder dit wel heeft gedaan. Verweerder heeft beaamd dat hij in verzekering gestelden meermalen heeft bezocht terwijl hij daarvoor ook aparte vergoedingen heeft verzocht en verkregen. Verweerder heeft gesteld dat hij niet op de hoogte was van het feit dat dit in strijd is met de vigerende regelgeving. De raad acht het onaannemelijk dat verweerder niet op de hoogte was van de vigerende regelgeving op dit punt en is voorts van oordeel dat, indien en voor zover verweerder inderdaad niet op de hoogte was, dit een – ervaren - advocaat als verweerder niet kan disculperen. De raad is van oordeel dat verweerder geacht wordt bekend te zijn met de ter zake geldende wet- en regelgeving en de wijze waarop deze moet worden uitgelegd en toegepast. De raad rekent het verweerder dan ook zwaar aan dat hij – indien en voor zover er sprake zou zijn van onbekendheid daarmede - niet bekend is met de wijze waarop de vigerende wet- en regelgeving moet worden uitgelegd en toegepast alsook dat hij aldus ten onrechte vergoedingen bij de Raad van Rechtsbijstand heeft gedeclareerd.
De raad is dan ook van oordeel dat verweerder bij het invullen en indienen van de declaratieformulieren niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve eveneens gegrond.
Onderdeel D
De raad is van oordeel dat verweerder het bezwaar van de Deken dat hij verdachten aan wie hij al was toegevoegd heeft bezocht en daarvoor in het kader van de piketdienst vergoedingen heeft verzocht en verkregen niet dan wel onvoldoende heeft weersproken. Ook dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.
Onderdeel E
De raad is van oordeel dat het gelet op de tijdstippen van de door verweerder aan de verdachten gebrachte verzoeken onaannemelijk is dat verweerder tussen de door hem afgelegde bezoeken heen en weer naar Veldhoven is gereden vanuit het politiebureau te Eindhoven. Het is derhalve naar het oordeel van de raad evident dat verweerder ten onrechte dubbele reiskosten heeft gedeclareerd. De raad verklaart dit onderdeel van het dekenbezwaar derhalve eveneens gegrond.
Onderdeel F
Verweerder heeft beaamd dat hij een strafpiketvergoeding heeft verzocht en verkregen voor een bezoek in het kader van de vreemdelingenpiketdienst. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat voorts vast dat verweerder niet is toegelaten tot de vreemdelingenpiketdienst. De raad is van oordeel dat van een ervaren advocaat als verweerder verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van het feit dat hij dientengevolge geen declaratie mag indienen voor het bezoek aan een vreemdeling die krachtens de Vreemdelingenwet gedetineerd is. De raad rekent het verweerder dan ook zwaar aan dat hij een strafpiketvergoeding heeft gedeclareerd en ontvangen, waartoe hij evenwel in het geheel niet gerechtigd was. De raad verklaart dit onderdeel van het dekenbezwaar dan ook gegrond.
Onderdeel G
De raad is van oordeel dat de juistheid van het bezwaar van de Deken dat verweerder op een zodanige wijze rechtsbijstand aan in verzekering gestelden heeft verleend dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat die rechtsbijstand zo adequaat was als gelet op de omstandigheden van die rechtsbijstand mocht worden verwacht, niet althans niet zonder meer is gebleken uit het enkele feit dat de betreffende piketbezoeken gemiddeld slechts enkele minuten duurden. Deze stelling van de Deken rechtvaardigt naar het oordeel van de raad niet althans niet zonder meer de conclusie dat door verweerder aan de verdachten verleende rechtsbijstand onder de maat was en/of dat deze verdachten in hun belangen zijn geschaad door het optreden van verweerder.
Dit onderdeel van het bezwaar is dan ook ongegrond.
Conclusie
De raad komt tot de slotsom dat het onderdeel G van het dekenbezwaar ongegrond is en dat de onderdelen A tot en met F van het dekenbezwaar gegrond zijn. In de beslissing met kenmerk H39-2010 heeft de raad overwogen dat een zwaardere maatregel dan een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden (nog net) niet geboden was, maar dat dit anders zou worden indien de gedragingen als in die beslissing aan de orde alsnog een meer structureel karakter zouden blijken te hebben. Thans is een structureel karakter van de gedragingen als in de beslissing H39-2010 aan de orde komen vast te staan. De raad is dan ook van oordeel dat thans een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden is.
BESLISSING.
De raad verklaart het onderdeel G van het dekenbezwaar ongegrond en de onderdelen A tot en met F van het dekenbezwaar gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden.
Bepaalt dat deze schorsing ingaat 14 dagen nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. A.L.W.G. Houtakkers, M.B.Ph. Geeraedts, E.P.C.M. Teeuwen, P.J.W.M. Theunissen, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 4 oktober 2010.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. R.P.G. Houterman,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 5 oktober 2010
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is :
076 - 5484607.