Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0377

Zaaknummer

09-73

Inhoudsindicatie

Verweerster stond klaagster bij in echtscheidingsprocedure. Klaagster procedeerde op basis van een toevoeging. In 2005 is bij echtscheidingsbeschikking ex-echtgenoot veroordeeld tot € 500,00 alimentatie per maand. De beschikking is bekend gemaakt in dagblad bij gebrek aan bekende woon- of verblijfplaats van de man. Verweerster heeft in augustus 2008 ten onrechte de via de deurwaarder geïnde € 1.500,00 alimentatie verrekend met diverse nota’s waaronder die betreffende de publicatiekosten zonder dat zulks klaagsters instemming had terwijl desgevraagd de verrekende nota’s die zouden dateren uit 2005! niet op tafel kwamen. Klacht gegrond. Met betrekking tot de opgelegde maatregel van berisping overweegt de raad dat van verweerster na 15 jaar praktijkuitoefening verwacht mocht worden dat zij haar administratie op orde zou hebben gehad en zich overigens zou hebben gehouden aan de in de toenmalige Boekhoudverordening, Wet op de Rechtsbijstand en de gedragsregels neergelegde heldere normen ten aanzien van doorbetaling van derdengelden en doorberekenen van kosten aan toevoegingsgerechtigden.

Uitspraak

 

09-73

 

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 1 juli 2009 heeft mr. A, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

 

K,

wonend te L.,

hierna te noemen klaagster,

tegen:

V ,

advocaat te W,

hierna te noemen verweerster.

 

1.      De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 30 november 2009, waar zowel de advocaat van klaagster, mr. X, als verweerster, bijgestaan door mr. Y, zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D. Vergunst, voorzitter, en mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet en R.R.J.A. Olie-Hallmans, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2.      Klaagster heeft zich erover beklaagd dat verweerster in strijd heeft gehandeld met hetgeen zij als zorgvuldig handelend advocaat behoorde te doen bij het declareren, bij de doorbetaling van derdengelden, de verrekening van die derdengelden met de declaratie, de afwikkeling van onjuist gebleken betalingen en bij de communicatie met klaagsters advocaat over een en ander.

3.      De raad gaat bij zijn beslissing uit van de volgende gegevens.

Verweerster heeft klaagster op basis van een toevoeging bijgestaan in haar echtscheidingsprocedure welke 1 juni 2005 is uitgemond in een beschikking van de rechtbank. Klaagsters ex-echtgenoot is daarbij tevens veroordeeld tot betaling van € 500,00 alimentatie per maand.

Verweerster heeft deze beschikking op 19 september 2005 door de deurwaarder aan de man laten betekenen. De beschikking is ook bekendgemaakt in De Gelderlander omdat de man geen bekende woon- of verblijfplaats had.

De deurwaarder heeft de advertentiekosten ad € 296,07 aan verweerster en verweerster op haar beurt weer aan klaagster in rekening gebracht. Later is gebleken dat verweerster begin 2008 nogmaals een bedrag van nu € 297,17 aan klaagster heeft gefactureerd, die die factuur vervolgens ook heeft betaald.

De echtscheidingsbeschikking is op 18 januari 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerster heeft klaagster daaromtrent geïnformeerd en haar aansluitend laten weten dat, wanneer klaagster wenste dat zij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ter hand zou nemen, zij haar een nieuwe verklaring omtrent inkomen en vermogen diende te bezorgen zodat verweerster in de met het oog op die verdeling een toevoeging zou kunnen aanvragen.

Bij brief d.d. 7 augustus 2008 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij via de deurwaarder een bedrag van € 1.500,00 op haar derdenrekening had ontvangen en dat zij, onder aftrek van een drietal nota’s uit 2005 van € 141,00, € 131,50 en nogmaals € 141,00, het restant ad € 1.027,00 op klaagsters rekening zou overmaken. In die brief is tevens sprake van meegezonden declaraties terzake van bureaukosten. Deze declaraties zijn evenwel niet als bijlage meegestuurd.

Toen klaagster dat bedrag begin oktober 2008 nog niet had ontvangen heeft zij zich tot mr. X gewend. Die heeft verweerster bij brief d.d. 14 oktober 2008 om opheldering gevraagd, ten aanzien van het uitblijven zowel van de doorbetaling als van de te verrekenen en ook van andere declaraties.

In plaats van de gevraagde verduidelijking van de declaraties verzocht verweerster om betalingsbewijzen van die declaraties. Nadat mr. X zijn verzoek had herhaald, heeft verweerster ook rechtstreeks bij klaagster zelf om betalingsbewijzen verzocht. Mr. X heeft vervolgens bij fax bezwaar gemaakt tegen tegen de gang van zaken en zijn verzoek om opheldering enige malen herhaald.

Mr. X heeft zich daarop bij brief d.d. 10 november 2008 met een verzoek tot bemiddeling tot de deken gewend. Aansluitend heeft hij bij brief van 19 november 2008 een klacht ingediend tegen verweerster. Punten van aandacht bij die klacht waren naast het niet onverwijld doorbetalen van derdengelden en het uitblijven van specificaties de omstandigheid dat klaagster voor haar levensonderhoud was aangewezen op een bijstandsuitkering en dat haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor betaling van de declaraties van verweerster destijds was afgewezen.

Op 2 december 2008 heeft verweerster uiteindelijk een bedrag van € 1.423,88 aan klaagster overgemaakt, € 1.500,00 minus € 76,12, zijnde het bedrag van een declaratie van 13 oktober 2005 betreffende publicatiekosten in de Staatscourant.

Nadat verweerster er namens de deken op was gewezen dat zij de publicatiekosten ten onrechte aan klaagster in rekening had gebracht – omdat die op de toevoeging konden worden gedeclareerd – heeft verweerster die betalingen op 8 januari 2009 aan klaagster gerestitueerd, zowel de betaling van € 296,07, als die van € 76,12 en € 297,17.

De in verweersters brief van 7 augustus 2008 genoemde facturen, die zij met de klaagster toekomende derdengelden had willen verrekenen, zijn hangende het onderzoek door de deken niet op tafel gekomen, evenmin als de factuur van € 297,17.

Mr. X heeft daarop bij brief d.d. 30 maart 2009 aan de deken bericht dat hij namens klaagster bij de klacht persisteerde.

4.      Verweerster heeft desgevraagd ter zitting toegelicht de niet traceerbare facturen te hebben ontleend aan een door haar boekhouder opgestelde lijst. Die blijkt achteraf niet te kloppen, de desbetreffende declaraties zijn nooit verzonden. De enige verklaring die zij daarvoor kan geven is dat de boekhouder verschillende cliënten met dezelfde naam als klaagster door elkaar heeft gehaald. Dit geldt ook voor de factuur van € 297,17. Die factuur had nooit verzonden moeten zijn.

Het was haar niet bekend dat zij publicatiekosten op de toevoeging kon declareren.

Zij dacht al snel na 7 augustus 2008 het in haar brief van 7 augustus 2008 genoemde bedrag van € 1.027,00 aan klaagster te hebben overgemaakt.

De declaraties ter zake van de bureaukosten zijn evenmin boven water gekomen.

5.      De raad beoordeelt de klacht als volgt.

Elke advocaat behoort nauwgezetheid te betrachten in financiële aangelegenheden. Die norm ziet in de eerste plaats op de relatie met de eigen cliënt. Verweerster is daarin ten opzichte van klaagster meermalen tekort geschoten.

Zij heeft ten onrechte de door haar ontvangen derdengelden niet direct doorbetaald aan klaagster. Zij heeft deze gelden willen verrekenen met declaraties, iets wat op zichzelf al zonder instemming van de cliënt niet is toegestaan en dus in dit geval ook in strijd met de zorgvuldigheid, maar vanzelf al helemaal niet is toegestaan wanneer het bestaan van de te verrekenen declaraties twijfelachtig is gezien alleen al de ver in de tijd teruggelegen datering in 2005. Alleen al dat jaartal had verweerster er toe moeten brengen eerst de juistheid van die facturen te onderzoeken alvorens daarvan bij klaagster verhaal te halen. Diezelfde onderzoeksplicht gold ook ten aanzien van enkele andere facturen waarvan niet duidelijk was waarop zij betrekking hadden en of zij wel aan klaagster hadden mogen uitgaan. Ter zitting is gebleken dat verweerster nog steeds niet de geboden duidelijkheid kon verschaffen.

Verweerster heeft voorts ten onrechte publicatiekosten aan klaagster in rekening gebracht nu zij op toevoegingsbasis voor klaagster optrad.

Tenslotte heeft het onnodig lang geduurd voordat verweerster op de zakelijke vragen van klaagsters advocaat om opheldering antwoord gaf en heeft zij zich ten onrechte buiten klaagsters raadsman om rechtstreeks tot klaagster gewend.

Aan verweerster kan niet worden verweten dat zij voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap een tweede toevoeging heeft willen aanvragen. De raad acht dat niet geheel onbegrijpelijk nu de man niet traceerbaar was welke omstandigheid toch een zekere complexiteit met zich mee zou kunnen brengen. Het is dan aan de raad voor rechtsbijstand te beslissen of het verzoek voor inwilliging vatbaar is.

6.      De klacht is dan ook gegrond in zoverre als hiervoor is overwogen.

Met betrekking tot de aan verweerster op te leggen maatregel overweegt de raad dat van verweerster in 2008 na vijftien jaar de praktijk te hebben uitgeoefend zeker verwacht mocht worden dat zij haar administratie op orde zou hebben gehad en zich overigens ook zou hebben gehouden aan de in de toenmalige Boekhoudverordening, Wet op de Rechtsbijstand en de gedragsregels neergelegde heldere normen ten aanzien van doorbetaling van derdengelden en doorberekenen van kosten aan toevoegingsgerechtigden.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

 

De klacht van klaagster tegen verweerster is gegrond in zoverre als hiervoor is overwogen. Op een onderdeel is de klacht ongegrond.

Aan verweerster wordt de maatregel van berisping opgelegd.

 

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 1februari 2010.

 

griffier                                                voorzitter