Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-04-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0587
Zaaknummer
09-264A
Inhoudsindicatie
Onderlinge verhouding tussen advocaten. Verweerder wordt verweten dat verweerder een tuchtrechtelijke klacht tegen klager heeft overgelegd in een bestuursrechtelijke procedure waarin klager als advocaat optrad. De klacht is ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 13 april 2010
in de zaak 09-264A
________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 24 september 2009 binnengekomen klacht van
De heer mr.
k l a g e r,
tegen
De heer mr.
v e r w e e r d e r.
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 24 september 2009, bij de raad binnengekomen op 24 september 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2010 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de in die brief genoemde stukken, genummerd 1 t/m 16.
2. De klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat verweerder een afschrift van zijn brief aan de deken te Alkmaar waarbij hij namens zijn cliënt een klacht tegen klager indient, gelijktijdig heeft mee gestuurd met zijn brief aan de voorzitter van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften, derhalve nog voordat enige behandeling daarvan heeft plaatsgevonden.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Verweerders cliënte, een besloten vennootschap die hierna aangeduid zal worden als DVM, is verwikkeld in een bestuursrechtelijke bezwaarschriftprocedure betrekking hebbend op een perceel in de gemeente B (hierna: de gemeente).
3.3 Op 16 september 2008 vond een hoorzitting plaats bij de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van de gemeente waarin de aan DVM verleende vrijstelling en bouwvergunning, waartegen diverse bezwaarschriften waren ingediend, aan de orde kwam. Klager trad daarbij op voor een vereniging alsmede voor diverse natuurlijke personen die in de nabijheid van de bouwlocatie woonachtig zijn. Namens DVM was een functionaris van een bouwkundig bureau aanwezig.
3.4 Ter gelegenheid van voornoemde hoorzitting op 16 september 2008 heeft klager er melding van gemaakt dat er aanleiding zou zijn onderzoek te doen in het kader van de Wet BIBOB. Art. 3 lid 1 Wet BIBOB vermeldt, onder meer, dat een aangevraagde beschikking kan worden geweigerd "indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal warden gebruikt om (a) uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of (b) strafbare feiten te plegen". De vraag of een BIBOB onderzoek door het college van B&W zou moeten worden uitgevoerd was ook voorafgaand aan deze hoorzitting aan het college van B&W van de gemeente voorgelegd.
3.5 De voorzitter van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften heeft de zitting uiteindelijk afgesloten onder de mededeling dat getracht zal worden binnen 4 weken een advies uit te brengen aan het college van B&W.
3.6 Deze gang van zaken was voor DVM reden verweerder in te schakelen. Op 1 oktober 2008 heeft verweerder namens zijn cliënt een klacht ingediend bij de deken in het arrondissement Alkmaar inhoudende - kort gezegd - dat klager lichtvaardig ernstige beschuldigingen zou hebben geuit aan het adres van zijn cliënt.
3.7 Verweerder heeft een kopie van deze klachtbrief meegezonden met zijn brief van gelijke datum aan de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften ter attentie van de voorzitter.
3.8 Naar aanleiding van deze klacht heeft de deken te Alkmaar een gesprek gehad met klager en verweerder. In dat gesprek heeft verweerder meegedeeld dat in de gemeente Amsterdam in een vergelijkbare situatie reeds een BIBOB-onderzoek naar DVM had plaatsgevonden en dat daaruit niets was gebleken dat vergunningverlening in de weg stond. Verweerder heeft daarover bescheiden overgelegd, waarop klager zijn verzoek aan de gemeente heeft ingetrokken. De klacht tegen klager was daarmee opgelost.
4. Beoordeling klacht
4.1 In zijn algemeenheid kan niet gezegd worden dat het meesturen van een kopie van een brief aan de deken waarbij een tuchtrechtelijke klacht wordt ingediend met een brief aan een bij de zaak betrokken instantie een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Dit zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
4.2 In dit verband acht de raad van belang dat verweerder de klacht niet namens zichzelf maar namens zijn cliënt heeft ingediend en dat de klacht betrekking had op het onderwerp van de bestuursrechtelijke procedure. Voorts heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat zijn cliënte ook een zwaarwichtig belang had bij het duidelijk maken dat hij de aan zijn adres geuite beschuldigingen door klager zwaar opnam onder meer door daar ook tuchtrechtelijk tegen op te treden. De inhoud van de klachtbrief die verweerder aan de deken heeft gestuurd verschilt verder niet veel van de inhoud van de brief aan de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften. De raad is gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken zodat de klacht ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond .
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2010 door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A. de Groot, P.W.M. Huisman, M. Pannevis, D.J.S. Voorhoeve, met bijstand van mr. W.A. Westenbroek als griffier.
Voorzitter Griffier
Deze beslissing is in afschrift op 13 april 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Telefonische informatie
076 – 548 4607