Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1236
Zaaknummer
10-117A
Inhoudsindicatie
Klager heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter van de raad waarin zijn klacht kennelijk ongegrond werd verklaard. De klacht betreft de eigen advocaat van klager, die wordt verweten klager onvoldoende te hebben voorgelicht over ww-rechten en voorts ten onrechte een verzoekschrift niet heeft ingediend. De klacht mist feitelijke grondslag. Het verzet slaagt niet.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 14 december 2010
in de zaak 10-117A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de op 7 april 2010 binnengekomen klacht van:
de heer
klager
tegen:
de heer mr.
v e r w e er d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 6 april 2010, door de raad ontvangen op 7 april 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. Bij beslissing van 4 mei 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 7 mei 2010 aan klager is verzonden.
1.3. Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 17 mei 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 11 oktober 2010 in aanwezigheid van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. De raad heeft kennisgenomen van:
de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
het hiervoor genoemde ongedateerde verzetschrift van klager.
2. Klacht; verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij niet tijdig het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend, waardoor klager zijn ontslagvergoeding is misgelopen. Klager heeft zijn klacht ter zitting aangevuld, namelijk inhoudende dat verweerder ten onrechte het verzoekschrift niet heeft ingediend.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard aangezien verweerder het verzoekschrift ten onrechte niet heeft ingediend en voorts niet heeft toegelicht hoe het zat met de WW-rechten van klager.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klager meende dat hij door zijn werkgever was ontslagen op 23 december 2008, althans dat hem ontslag was aangezegd en dat hij op non-actief was gesteld. In verband daarmee heeft klager juridische bijstand gezocht. Op 12 januari 2009 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend, en klager heeft vervolgens in februari 2009 verweerder als advocaat ingeschakeld.
3.3 De werkgever van klager betwistte dat hij was ontslagen. Met ingang van 13 januari 2009 heeft klager zich ziek gemeld.
3.4 Op verzoek van klager heeft verweerder een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst opgesteld. Verweerder heeft klager tijdens besprekingen en in e-mailberichten van ondermeer 26 maart 2009 en 1 april 2009 gewezen op de risico’s van een dergelijk verzoek voor de ontslagvergoeding en het recht op een WW-uitkering. Op 26 maart 2009 heeft verweerder ondermeer het volgende hierover geschreven:
“Tenslotte heb ik gewezen op het risico dat UWV een ww uitkering mag weigeren indien UWV van oordeel is dat aan de werknemer schuld aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan worden verweten.”
In het e-mailbericht van 1 april 2009 gaat verweerder uitvoerig in op de eventuele gevolgen voor een WW-uitkering. Na een citaat van de relevante bepaling uit de Werkloosheidswet, vervolgt verweerder:
“Zoals ik u reeds in mijn emailbericht van donderdag 26 maart j.l. en in onze besprekingen bij mij op kantoor meedeelde, zal UWV een verzoek om ww uitkering weigeren indien UWV van oordeel is dat u verwijtbaar werkloos bent geworden omdat de dienstbetrekking is beëindigd door of op uw verzoek zonder dat aan de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van u kon worden gevergd. Als zodanig blijf ik dan ook van oordeel dat het indienen van een verzoek door u tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst een behoorlijk risico voor uw WWaanspraak oplevert.”
Verweerder heeft in zijn correspondentie aan klager voorts vermeld dat indiening van het verzoekschrift niet zijn voorkeur had en hij heeft klager verzocht om uitdrukkelijk te bevestigen dat hij indiening van het verzoekschrift wenste. Na enige correspondentie heeft klager op 15 april 2009 bij e-mailbericht aan verweerder laten weten dat hij geen indiening van het verzoekschrift wenste. Verweerder heeft dienovereenkomstig gehandeld.
3.5 Verweerder heeft vervolgens overleg gepleegd met de werkgever van klager om tot beëindiging van de arbeidsrelatie te geraken. De werkgever was bereid de arbeidsrelatie te beëindigen met ingang van 1 augustus 2009 met voldoening aan klager van een vergoeding gelijk aan twee maandsalarissen. Klager heeft dit voorstel niet geaccepteerd. De werkgever van klager was uiteindelijk bereid de datum van beëindiging van de arbeidsrelatie op te schuiven naar 1 oktober 2009. Tot die tijd werd klager vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van loon. Na enige correspondentie tussen klager en verweerder over dit voorstel, heeft klager dit uiteindelijk geaccepteerd. In september 2009 heeft klager de vaststellingsovereenkomst getekend.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van het handelen van verweerder de juiste maatstaf heeft toegepast.
4.2 Voor zover het verzet ziet op het ontbreken van een toelichting van verweerder over de WW-rechten, oordeelt de raad dat dit verzet niet kan slagen. De voorzitter heeft terecht en op goede gronden in haar beslissing geoordeeld dat verweerder zich enorm heeft ingezet voor klager, hem goed heeft voorgelicht en veel tijd heeft besteed aan zijn zaak. Uit het hiervoor geschetste feitencomplex blijkt dat verweerder tijdens een bespreking en in een aantal uitvoerige e-mailberichten heeft toegelicht hoe het zat met de WW-rechten van klager. Het verzet is dan ook niet gegrond.
4.3 Klager heeft ter zitting zijn verzet nog aangevuld met de stelling dat verweerder ten onrechte het verzoekschrift niet bij de rechtbank heeft ingediend. Deze aanvulling van de klacht is niet op feiten gestoeld, aangezien klager schriftelijk heeft bevestigd dat het verzoekschrift niet behoefde te worden ingediend. Ook dit onderdeel van het verzet slaagt niet.
4.4 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. Nu het verzet van de klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd, is het verzet ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. A. de Groot, mr. M.W. Schüller, mr. J.J. Trap, mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 14 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.