Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1273
Zaaknummer
10-112
Inhoudsindicatie
De klacht betreft onvoldoende communiceren met de cliënt in een ontslagzaak en onvoldoende deskundig adviseren en ter zitting bijstaan. De raad overweegt dat verweerder het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de werkgever eerder aan klager had kunnen doorsturen, maar dat er voldoende tijd was om dit te bespreken en dat overigens niet van ondeskundig advies of bijstand is gebleken. De klacht is ongegrond.
Uitspraak
10-112
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d. 17 augustus 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
X,
wonende te [woonplaats],
klager,
hierna: klager
tegen:
Y,
advocaat te [plaats],
beklaagde,
hierna: verweerder
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 1 november 2010, waar klager en verweerder zijn verschenen.
Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en de mrs. J.R.O. Dantuma, F. Klemann, H.F.J. Maissan en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht alsmede de toelichting daarop luiden als volgt.
Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door:
a.
in beperkte mate beschikbaar te zijn voor overleg voor de behandeling van het kortgeding en de zaken onvoldoende voor te bereiden. Klager oordeelt zich voor de behandeling van het kortgeding onvoldoende geïnformeerd onder andere over het voorwaardelijk
ontbindingsverzoek,
b.
klager onvoldoende deskundig te adviseren. Bij het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de werkgever waren foto’s gevoegd, die met een digitale camera gemaakt moesten zijn. Een dergelijke camera is niet vonkvrij (EX vrij). Het kwam erop neer, dat klager werd ontslagen, omdat hij zich niet aan de veiligheidsinstructies hield, maar dat de werkgever dat ook niet deed. Dat had verweerder veel sterker moeten benadrukken. Er werd met twee maten gemeten. Verweerder had in een e-mail aangegeven, dat hij “voor de kill” ging. Dat laat zich niet rijmen met het op 25 januari 2010 gegeven advies om het slechte voorstel van de werkgever maar te accepteren. Klager voelde zich onder druk gezet. Wel heeft hij op 25 januari 2010 goed begrepen wat er speelde en wat er aan de hand was.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
De klacht betreft het optreden van verweerder vanaf eind december 2009 als advocaat van klager in een arbeidszaak. Op 14 december 2009 werd klager op staande voet ontslagen door zijn werkgever in vervolg op roken op het werk, zijnde gevaarzettend gedrag wegens de chemische producten waarmee en waarin wordt gewerkt.
Op 5 januari 2009 werd een kortgeding dagvaarding, waarbij achterstallig salaris werd gevorderd, naar de griffie gezonden en de mondelinge behandeling door de kantonrechter te Z werd bepaald op 26 januari 2010. Op 20 januari 2010 werd op het kantoor van verweerder een brief van de advocaat van de werkgever ontvangen met daarbij een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ex art. 7:685 BW. In de periode 18 tot 22 januari 2010 was verweerder met vakantie. Het ontbindingsverzoek is niet onmiddellijk aan klager doorgezonden. Verweerder ging er naar aanleiding van een verzoek van de advocaat van de werkgever namens klager mee akkoord, dat dit ontbindingsverzoek gelijktijdig met het kortgeding behandeld zal worden, hetgeen hij niet met klager heeft besproken.
Op de maandag na terugkeer van zijn vakantie (25 januari 2010) heeft verweerder op zijn kantoor met klager overleg gepleegd over het voorwaardelijk ontbindingsverzoek en over het door de werkgever gedane schikkingsvoorstel. Bij e-mail van 25 januari 2010 heeft verweerder klager geadviseerd om het door de werkgever gedane schikkingsvoorstel inhoudende intrekking van het ontslag op staande voet, een WW-vriendelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2010, doorbetaling van drie maanden salaris en een vergoeding van de kosten rechtsbijstand van klager tot een bedrag van € 1000,- te accepteren, omdat naar zijn mening het ontslag op staande voet waarschijnlijk nietig zou worden verklaard, maar de voorwaardelijke ontbinding naar verwachting zou worden toegewezen.
Klager besloot echter het op een zitting te laten aankomen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het kortgeding op 26 januari 2010 is alsnog de eerder voorgestelde schikking door klager aanvaard.
4.
Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.
Tijdens de vakantie van verweerder is het voorwaardelijk ontbindingsverzoek ontvangen. Op de eerste werkdag na zijn vakantie (maandag 25 januari 2010) heeft verweerder dit om 12.00 uur met klager besproken. Op 26 januari 2010 was de zitting. Het ontbindingsverzoek bevatte niets nieuws. Verweerder was daarvan niet erg onder de indruk. Wel schrok verweerder van de opstelling van de kantonrechter. Zij gaf de indruk dat zij wilde ontbinden zonder toekenning van een vergoeding. Zij sprak over “een paar maandjes” en zei, dat zij zich zou kunnen voorstellen dat er enigerlei tegemoetkoming zou komen. Klager had een lang dienstverband en dat viel dus tegen. De eerdere inschatting van verweerder was dat een vergoeding van 6 tot 8 maanden haalbaar moest zijn. Die inschatting zou verweerder nog altijd hebben als hij de zaak opnieuw moest beoordelen. Tijdens zijn vakantie heeft verweerder ingestemd met het verzoek van de advocaat van de wederpartij om het voorwaardelijk ontbindingsverzoek gelijktijdig met het kortgeding te behandelen. Verweerder heeft dit niet met klager besproken. Verweerder meende dat een en ander in het belang van klager was. Hij zat al heel lang zonder geld en het was dus in het belang van klager dat er zo snel mogelijk duidelijkheid in de zaak kwam. Als verweerder daarmee niet akkoord was gegaan had het nog langer geduurd en was er twee weken later alsnog een nieuwe zitting geweest. Op de zitting zijn door verweerder pleitnotities overgelegd. Er was geen verweerschrift. Het is juist dat de kantonrechter aan de begin van de zitting de vraag heeft gesteld, waarom zij het verweer niet eerder had ontvangen. Dat het voorwaardelijk ontbindingsverzoek tijdens de vakantie van verweerder niet aan klager is toegezonden verdient niet de schoonheidsprijs, maar de zaak heeft daaronder niet geleden. De kwestie van de camera is op de zitting en ook in de pleitnota aan de orde gesteld.
De werkgever was nergens toe bereid. Dat is uitgebreid met de advocaat van de werkgever besproken. Omdat verweerder geen andere mogelijkheid zag heeft hij klager op 25 januari 2010 geadviseerd het voorstel maar te accepteren. Er was immers ook het probleem van de WW-uitkering. Klager heeft toch besloten de zitting doorgang te laten vinden.
5.
De Raad beoordeelt de klacht als volgt :
Ten aanzien van klachtonderdeel a
Door verweerder is erkend, dat hij wellicht eerder het voorwaardelijk ontbindingsverzoek aan klager had moeten doorzenden, zodat klager daarvan eerder dan op 25 januari 2010 kennis had kunnen nemen. Dit neemt niet weg, dat er op die datum voldoende tijd was om de zaak te bespreken en de zitting voor te bereiden. Ter zitting van de raad heeft klager in dit verband naar voren gebracht, dat hem op 25 januari 2010 volstrekt helder was hoe de zaak ervoor stond. Gelet op de hiervoor door verweerder aangevoerde argumenten, zoals opgenomen bij het verweer van verweerder, heeft verweerder voorts mogen oordelen, dat het in het belang van klager was om toestemming te verlenen het ontbindingsverzoek gelijktijdig met het kortgeding te behandelen. Wellicht had verweerder er verstandig aan gedaan dit aan klager te melden, doch het uitblijven daarvan beoordeelt de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
Niet is komen vast te staan, dat verweerder klager onvoldoende deskundig heeft geadviseerd.
Uit de overgelegde pleitnota van verweerder blijkt, dat er ter zitting van de kantonrechter van 26 januari 2010 tegen het voorwaardelijke ontbindingsverzoek deugdelijk verweer is gevoerd. Niet aannemelijk is geworden, dat de kantonrechter zich anders zou hebben opgesteld indien zij tevoren van de pleitnota kennis had genomen.
Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De kracht van klager tegen verweerder is in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2010.
Griffier Voorzitter