Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-01-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0370
Zaaknummer
09-54
Inhoudsindicatie
Verweerster heeft te lang gewacht met het opstellen van een concept-dagvaarding; heeft zich ten onrechte afgevraagd of de door klaagster gewenste vordering wel kon worden ingesteld en heeft klaagster onheus bejegend.
Uitspraak
09-54
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d. 27 mei 2009 heeft mr. J. van der Burg, waarnemend-deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
Klaagster,
tegen:
Verweerster
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 2 november 2009, waar klaagster, bijgestaan door een kennis, de heer G., en verweerster zijn verschenen.
Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en mr. J.R.O. Dantuma, mr. H.C. Brandsma, mr. C.J.M. de Vlieger, mr. E.D. Breuning ten Cate, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht luidt als volgt.
a.
Verweerster heeft niet tijdig maatregelen genomen om de vordering van klaagster veilig te stellen en heeft teveel tijd laten verstrijken tussen het gesprek met klaagster op 9 juli 2008 en de toezending van een concept-dagvaarding. Verweerster was al op 5 mei 2008 over de zaak geïnformeerd en had zich bereid verklaard de zaak te behandelen.
b.
Verweerster heeft vreemde stellingen geponeerd door de vraag op te werpen of de vordering, die door klaagster was begroot op € 7.867,- wel ingesteld kon worden, gelet op het feit dat de echtgenoot van klaagster was overleden en de vordering dus niet meer mede namens hem kon worden ingesteld.
c.
Verweerster heeft de hoofdzaak uit het oog verloren en heeft zich met allerlei nevenzaken beziggehouden.
d.
Verweerster heeft klaagster onheus bejegend tijdens een gesprek op het kantoor van verweerster van 5 november 2008. Verweerster heeft klaagster gevraagd wat zij ervan zou vinden als de bewindvoerder alles kwijt zou raken en zijn huis zou moeten verkopen. Voorts heeft verweerster gezegd, dat de zaak nog eens bekeken moest worden door een andere collega, die gespecialiseerd was in letselschade.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
3.1
De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van klaagster in een zaak tegen de heer J. …………, die als bewindvoerder in een schuldhulpverleningstraject van klaagster is opgetreden. Klaagster was hierin terecht gekomen door de vele schulden die waren ontstaan als gevolg van een alcoholprobleem van haar echtgenoot, die in augustus 2006 aan zichzelf het leven had benomen.
3.2
Klaagster was niet tevreden over de werkzaamheden van de bewindvoerder. Bij het kantoor van de bewindvoerder vonden in de visie van klaagster zaken plaats die niet juist waren en in dagblad ………… was op 10 oktober 2008 een artikel verschenen, waaruit bleek, dat de kantonrechter te Tiel de bewindvoerder van het bewind van alle lopende dossiers had ontheven.
3.3
Op 5 mei 2008 heeft de heer G. namens klaagster met verweerster over de aansprakelijkheidstelling van de bewindvoerder gesproken. Op dat moment was het dossier nog niet beschikbaar. Op 9 juli 2008 heeft op het kantoor van verweerster een bespreking plaatsgevonden, waarbij naast klaagster en verweerster ook de heer G. en mr. D., kantoorgenoot van verweerster, aanwezig waren. Op 17 oktober 2008 is een concept-dagvaarding opgesteld en aan klaagster toegezonden. Op dit concept heeft de heer G. namens klaagster gereageerd. Op 24 oktober 2008 heeft verweerster een aangepast concept aan klaagster toegezonden, dat op 5 november 2008 op het kantoor van verweerster met klaagster en de heer G. is besproken.
Vervolgens heeft de heer G. in een brief d.d. 7 november 2008 zijn ongenoegen geuit over het optreden van verweerster tijdens genoemde bespreking. Desgevraagd heeft klaagster aan verweerster meegedeeld deze brief niet te kennen, maar wel achter de inhoud te staan. Daarop heeft verweerster bij brief van 11 november 2008 wegens een vertrouwensbreuk haar relatie met klaagster verbroken.
4.
Tot haar verweer heeft verweerster het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Er is weliswaar enige tijd verstreken tussen de eerste bespreking op 9 juli 2008 en de toezending van de eerste concept-dagvaarding op 17 oktober 2008. Dit tijdsverloop was echter niet buitensporig mede gelet op de zomervakantieperiode, waarin verweerster in augustus/september en klaagster in de periode eind september/oktober met vakantie was.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
In de concept-dagvaarding heeft verweerster ten aanzien van een of meer onderdelen van de vordering van klaagster de vraag gesteld of deze wel door klaagster kon(den) worden ingesteld. Het ging daarbij om door de overleden echtgenoot van klaagster geleden schade, waarvan de vraag was of deze door klaagster kon worden gevorderd. Deze opmerking was bedoeld als aandachtspunt, dat nadere bestudering behoefde.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Verweerster heeft de hoofdzaak niet uit het oog verloren. Het behoorde tot de taak van verweerster als advocaat van klaagster om kritisch te zijn en de vordering van klaagster op zijn juridische haalbaarheid te toetsen.
Tijdens de bespreking van 5 november 2008 heeft verweerster aangegeven, dat de schade van klaagster niet in euro’s te vertalen was. Het dossier bevatte een schriftelijke verantwoording van de bewindvoerder van de besteding van de gelden ten behoeve van klaagster en haar echtgenoot en deze was niet als onbetrouwbaar te kwalificeren. Op basis van de informatie in het dossier kon verweerster vooralsnog een schadebedrag van ten hoogste € 500,- à
€ 600,- formuleren. Klaagster stelde schade te hebben geleden in de vorm van kosten van een gerechtelijke procedure, die zij had moeten maken in verband met een door haar verhuurder aanhangig gemaakte procedure. Deze was echter aangevangen voor de instelling van het bewind, zodat er geen causaal verband bestond tussen de gemaakte proceskosten en het handelen van de bewindvoerder.
Een andere schadecomponent was de schade die geleden was in verband met het overlijden van de echtgenoot van klaagster. Klaagster was ervan overtuigd, dat het handelen van de bewindvoerder daaraan had bijgedragen. Het was lastig om aan klaagster duidelijk te maken dat de wet (behoudens de begrafeniskosten) niet direct in een schadevergoeding voor het overlijden van haar echtgenoot voorziet. Verweerster heeft toegezegd daarover nog nader overleg met een kantoorgenoot te zullen plegen, die gespecialiseerd is in letselschade.
Het gesprek is geëindigd met de afspraak, dat klaagster er over na zou denken of zij na kennisname van het advies van verweerster haar zaak tegen de bewindvoerder wenste voort te zetten.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Verweerster betwist dat zij klaagster onheus heeft bejegend. Tijdens het gesprek d.d. 5 november 2008 heeft klaagster aangegeven, dat het haar niet zo zeer om het geld te doen was, maar dat zij het als haar morele plicht zag om de handelwijze van de bewindvoerder aan de kaak te stellen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster gevraagd of klaagster niet enige “genoegdoening “ kon ontlenen aan het feit, dat de bewindvoerder als gevolg van zijn schorsing consequenties aan zijn handelwijze moest verbinden en mogelijk zijn huis zou moeten verkopen. In haar klacht doet klaagster het voorkomen alsof verweerster er op uitwas begrip voor de bewindvoerder te vragen. Gelet op de context waarin deze opmerking is gemaakt was dit echter geenszins de bedoeling van verweerster.
5.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Op 9 juli 2008 is de zaak op het kantoor van verweerster voor het eerst in volle omvang besproken. Tijdens het eerdere bezoek van de heer G. in mei 2008 was het dossier nog niet beschikbaar. Eerst na genoemde bespreking heeft verweerster bij de voormalig advocaat ten behoeve van de mutatie de toevoeging opgevraagd. De advocaat had de toevoeging echter al gedeclareerd, zodat een nieuwe toevoeging moest worden aangevraagd. Op 15 augustus 2008 is de opdrachtbevestiging gezonden en heeft verweerster gemeld, dat zij voor haar vakantie niet meer aan de zaak toekwam. Na haar vakantie ging klaagster met vakantie.
Zoals verweerster ter zitting ook zelf heeft erkend had het opstellen van de concept-dagvaarding sneller gekund, maar gelet op de omstandigheden beoordeelt de raad deze vertraging niet zodanig lang, dat verweerster daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt moet worden gemaakt.
Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond
Ten aanzien van de klachtonderdelen b. en c.
Gelet op de nauwe samenhang worden genoemde klachtonderdelen gezamenlijk beoordeeld.
Verweerster heeft gemotiveerd aangegeven waarom zij niet aan het bedrag kwam, dat klaagster in de procedure wilde vorderen. Het is een taak van een advocaat om een vordering juridisch te onderbouwen en daarover kritische vragen te stellen. Daarvan kan verweerster in tuchtrechtelijke zin dan ook geen verwijt worden gemaakt. Voor het overige zijn de klachtonderdelen onvoldoende toegelicht en onvoldoende aannemelijk gemaakt.
De klachtonderdelen b. en c. zijn derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Gelet op de voorgeschiedenis heeft de raad er het begrip voor, dat klaagster onaangenaam is getroffen door de juridische analyse van verweerster van de zaak. Dit behoorde echter tot haar taak als advocaat van klaagster en in dat kader heeft verweerster mogen verklaren zoals zij heeft gedaan.
Klachtonderdeel d. is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klacht van klaagster tegen verweerster is in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2010.
Griffier Voorzitter